MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19390515 Anny Vermeulen-van Hengst aan Jan van Gilse

Anny Vermeulen-van Hengst

aan

Jan van Gilse

 

Louveciennes, 15 mei 1939

 

Louveciennes (S & O) Maandagmorgen. 15 Mei 1939.

Zeer geachte Mijnheer van Gilse,

Vergeef mij Uw aandacht in beslag te nemen: ik had U echter ook een brief geschreven toen Thijs zijn laatste aan U afzond en oordeelde de mijne overbodig. Hoewel 't veel beter geweest ware dat U dien ook gelezen hadt, ik vond dien duidelijker en begrijpelijker den toestand teekenen dan Thijs het deed. (Excusez du peu...!!)

Het gaat niet om "uiterlijkheden", enz. enz. (en zeker niet voor mij) doch hierom: met ons salaris dat door allerlei slechts op f 235.- per maand komt, komen we, hoewel moeilijk, rond, doch daar kan niets extra af. Sinds Dec. 1936 leven we op dat verkort inkomen met een dochter van bijna 20, drie groote zoons van 18, 17 en 14, enorme eters. Waar dus het meest op gelet wordt is dat die een goede voeding (uiterst eenvoudig maar veel) hebben. Kleeren – ? Thijs heeft slechts één net pak dateerend uit 1931 (wat ze hier veston noemen met gestreepte pantalon) zorgvuldig in orde gehouden voor zijn "ambt". Daar zou hij heel goed mee kunnen verschijnen – – hij heeft echter geen dagelijksch pak meer sinds 1930 met welk pak hij het deed tot voor twee jaren. Sindsdien draagt hij afleggers van Ernst Lévy en daar Ernst magerder is ziet U wel de reparaties die voortdurend bijspringen in 't "uiterlijk vertoon"... Als hij naar iets "netjes" moet doet hij een paar schoenen aan van zijn zoons die er betere dragen dan hij, moeten dragen. Om nu, laat staan 3 à 4 dagen, voortdurend in z'n "veston" rond te loopen daar heeft hij niet de minste zin in. Hij is ook niet meer de "clochard" die men als silhouet van M.V. in A'dam kende... Dus het gaat niet om uiterlijkheden en toch wel omdat wij geen geld voor die uiterlijkheden over hebben. (Ik draag sinds jaren afleggertjes van Else Lévy (Ernst's vrouw) of van vriendinnen. Tijdens 18 jaren in Frankrijk heb ik 2x iets gekocht: in 1924 van 't restitutie-geld Broekhuys een robe-manteau à frs 400 dat leefde tot verleden jaar en in 1930 een ensemble van frs 550 ook tot verleden jaar geduurd, een japon en écharpe had ik zelf gemaakt voor de dag des Vl. Holl. toen ik nog scherper oogen had. Nu is me dat niet mogelijk. Trouwens, een vrouw redt zich wel.) Waar we dus wel geld voor hebben is in de eerste plaats een aangenaam huis dat Thijs uitkoos en dat geheel in overeenstemming is met ons afgezonderd leven, want behalve voor z'n "ambt" gaat Thijs nergens heen en ik – kom zelfs het hek niet uit in máánden. (Geen slijtage aan schoenen dus...) En Thijs verbood mij in aanvang Mei formeel de 3-termijnen welke 1 Mei vervielen te laten wachten tot Juni, ook van de maandbetalingen (we genieten hier een goed vertrouwen) mocht ik geen enkele overslaan. Nu juist heb ik me met alle kracht tegen hem verzet: ik wil en ik wilde dat hij zou gaan, zelfs zonder mij wat ik hem trouwens al direct in April, na Uw 1e brief, zei, waarop hij direkt antwoordde: daar denk ik niet aan. Als ik ga ga ik met jou. En nu verbiedt hij wederom formeel (en hoe! mon Dieu) om ook maar één stap te doen voor het noodige... Logeeren bij "oude" vrienden? Hij dènkt er niet aan. U kent hem niet. Ieder intérieur stuit hem af, hij is niet een mensch als anderen. In de Valeriusstraat bij zijn oude moeder van 80 die maanden al bedlegerig is kan hij niet en – wil hij niet vanwege al de opstormende "fantomen". Zij leeft trouwens met haar dochter van de huur die de openstaande kamers opleveren: waarschijnlijk is er dus zelfs geen plaats. Hij stelde zich dus een stille hotelkamer voor waar hij en ik vrij zouden zijn. Ik wilde 3e klas reizen – hij wil het niet. Mijn kinderen zijn er getuigen van wat ik al gebraveerd heb om met hem tot een resultaat te komen – ik heb zelfs gezegd dat als vrouw van den componist (en niet alleen als vrouw van den man) ik de plicht had en het recht om alles in 't werk te stellen dat hij bij zijn symphonie tegenwoordig is. – Niets aan te doen. Voor hem is 't een afgeloopen zaak. Daar zit ik nu. – Ik wilde ook niet dat U vooral zou denken dat ik ook maar voor zóó veel (hetzij moreel of "materieel") aandeel heb in dit wegblijven. Wat de menschen en "certaines pimbêches" ook mogen roddelen over mij, er zijn waarheden die toch niet veranderen omdat slechte tongen slechte gewetens verraden in hun kwaadsprekerij. En – ik ben de éénige, hoort U, de éénige die altijd, steeds, in zijne muziek geloofde en nog gelooft en meer nog, van zijn muziek houdt. Niemand zijner vrienden (behalve Ernst hier) heeft vóór U getracht iets voor die muziek (ik meen de symphonieën) te doen. Zeventien jaar zonder eenige belangstelling die méér is dan praatjes voor de vaak... Daarom was ik U dankbaar uit den grond van mijn hart toen U erom vroeg en ten leste haar ook wilde laten uitvoeren. Want ik weet heel goed dat zonder U de muziek weer teruggekomen zou zijn – – – –

Ik schreef U echter niet omdat ik weet hoe beroerd Thijs het vindt als ze hem schrijven terwijl hij met een compositie of iets anders bezig is. De brief dien ik verscheurde was niet zoo als deze natuurlijk, welke een waar débordement de sentiments is, maar komt ongeveer op hetzelfde neer. – Er is dus een serieus meeningsverschil tusschen Thijs en mij over dit niet-gaan en ik kan door zijn mokerend: "c'est moi le maître, c'est à moi de décider" niets meer doen. Niet dat ik op den grond zit in een treurhoekje: U zou me niet kennen. Hoe moeilijker het is hoe combatiever ik ben. Doch ik riskeer een "uitbarsting" met Thijs als ik nog ook maar één enkele raisonnement de bon sens tracht te houden. Josquin die er bij was zei me zachtjes: "écris quand-même, fais quand-même." Heerlijke jeugd! O, ook ik heb dat vertrouwen, dat willen. Het kon toch niet zijn dat hij wegblijft van zijn symphonie. – Ik geloof dat hij U en Paul Sanders aan 't schrijven is... En wat dan? — − De zaak is au fond zoo eenvoudig en natuurlijk: met z'n salaris dat van f 400.- eerst op f 350.- toen ineens op f 250.- kwam (dit zooals ik zei sinds Dec. 1936) kunnen we met vier kinderen slechts rondkomen in een evenwicht als dat van een kaartenhuis – Waar hij op gesteld is dat is dit huis (f 500.- huur gemeubeld – we hebben nooit eigen "goed" gehad) dat is zijn leven, zijn omgeving zijn intérieur, daar heeft ieder kind z'n kamer, daar werken we zonder eenige hulp van meid of werkster of wat ook, allen tezamen, nooit komt er iemand (Thijs verafschuwt inbreking zijner gewoonte en alleen op mijn herhaald verzoek o.a. kon een "dochter van Diepenbrock" toegang verkrijgen, doch vraag aan Jany Roland Holst en Jan Greshoff wat hen overkwam –); hij is niet eens naar de holl. avond gegaan na de repetitie van zijn cello-sonate bijgewoond te hebben bij André-Lévy en was wat blij dat de partituur der 3de er lag om hem in beslag te nemen. Doch deze symphonie wil hij alleen hooren indien de bij-omstandigheden voor hem "coulantes" en zorgenvrij zijn. Het mirakel heeft zich niet willen voordoen...

En 't is haast ondenkbaar dat deze man met wien ik sinds Dec 1917 dagelijks in aanraking ben, die ik observeer in alles, wiens uitstralingen ik aanvoel en onderga, dat deze man wiens génie, kracht en origineel karakter, inderdaad een karakter in den hoogsten zin, dat Matthijs Vermeulen een symphonie zou schrijven waarin het "nieuwe" geen levensvatbaarheid hebben zou. Al de tegenwerking die hij ondervond alleen reeds wijzen erop dat hier een man is van de allerhoogste beteekenis. Al de vuile modder waarmee men hem heeft willen bekladden als componist (zelfs Johan Wagenaar die zich toch voor een honnête homme houdt zeide: M.V. kan schrijven over muziek, hij kan er niet maken. Iets in dien zin tijdens de studentenfeesten 1930.) Is het niet "honteux"? Wat kende die eigengerechtigde van de muziek van Vermeulen? Is er in alle drie symphonieën, in de Vl. Hollander zelfs, niet genoeg om U allen te overtuigen van zijn kennis (betwijfeld door iedereen en – waarom?!) van zijn inventie, en van alles wat noodig is en zal zijn om blijvende muziek te maken? – En altijd weer die onverzoenlijke houding tegenover den criticus. Begrijpt U in wat voor een lichtglans U staat in vergelijk met al die poovre zielen? Om zuiver over Vermeulen's muziek te oordeelen zonder dat er weer zoo'n rancuneuze achtergedachte doorsluipt van een ondergaande slechte critiek over zichzelf, over zijn bonne amie of haar bon ami, over een tante, een oom, of ander familietribu, of over een vriend, of over –Brahms, of over wie dan ook, daar zijn ze niet toe in staat. Ik vergat zelfs onder de opsomming: over hun lééraar. En als ik hen verwijt dat ze kleingeestig en géén kunstenaars-niveau bewonen dan zeggen ze: "hou jij je mond want jij kunt er niet over oordeelen. Je bent niet van ons Kader." – Ik ben nu 50 en vanaf m'n eerste dagen heb ik steeds muziek gehoord en al ben ik nu sinds enkele jaren wat vermoeid (il y a de quoi) mijn intelligentie is door Matthijs Vermeulen nooit betwijfeld en van een zuiverder "water" door hem beoordeeld dan van velen die wel van "'t kader" zijn. – Mijnheer de Leeuw van Liberty, leeft die nog? Die interesseerde zich vroeger voor Thijs.

Ziezoo, nu kent U de vrouw van Thijs in al haar gebreken. Doch ze is oprecht, en klaar om nog wat te probeeren.

Uw A. Vermeulen.

 

[in de marge van de eerste pagina:]

Ik weet niet of ik goed doe dezen te versturen na gelezen te hebben wat Thijs U schreef. Houdt U het mij dus ten goede als ik U vraag dit te lezen een "luchtklep" aan een goed vrind opgebiechte perplexiteiten waarvan U wellicht verschoond hadt willen blijven, maar, och, zonder ergens een welwillend oor te zoeken af en toe, hoe willen de menschen iemand dan kennen in hun wezen? En 't gaat toch om – Thijs. –

 

Verblijfplaats: Den Haag, Nederlands Muziek Instituut, archief Buma/Stemra, Maneto