MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19420116 Thea Diepenbrock aan Matthijs Vermeulen en Anny Vermeulen-van Hengst

Thea Diepenbrock

aan

Matthijs Vermeulen en zijn vrouw

Amsterdam, 16 januari 1942

16 Januari 1942

Lieve Mijnheer en Mevrouw,

Hartelijk dank voor uw brieven. Den Oudejaarsbrief hebben wij op onze manier meegemijmerd en den Nieuwjaarsbrief, waarin zooveel over de nieuwe symphonie staat, hebben wij met de grootste belangstelling gelezen. Ik had het document bij me in den trein (Woensdags geef ik den heelen dag les in Laren), ben eraan begonnen zoodra het licht genoeg was en had het uit toen ik in Hilversum aankwam; en op den terugweg heb ik het nog eens overgelezen, omdat door het praten om me heen sommige dingen niet goed tot me door waren gedrongen. Dat was heel plezierige lectuur, dat begrijpt u. Wat erin staat over La Veille heeft ons het prettige gevoel gegeven, dat wij het lied waarschijnlijk goed uitvoeren, want die "passieve beklemming die tot paniek stijgt", die komt er bij ons wel uit. Dacht u dat ik op de pianobegeleiding wat tegen had? Dat heb ik toch nooit gezegd, alleen dat zij op sommige plaatsen heel moeilijk is "geistig". Toen ik het lied van Hans Gruys en Felix de Nobel gehoord heb, heeft de begeleiding heelemaal geen indruk op me gemaakt; dat bewijst dus dat hij slecht gespeeld heeft, de Nobel, dat hij b.v. bij "c'est un piège à présent que le repos d'un lit" alleen maar twee tertsen heeft gespeeld, zonder ze met spanning te vullen. Het begin vind ik verrukkelijk om te spelen; we hebben het ditmaal als eerste na de pauze gezongen en ik herinner me nog de wellust van met die stille accoorden de menschen dadelijk te pakken na hun kletsificaties in de pauze.

Met Honegger is het mislukt, heb ik gemerkt. Ik heb hem gesproken (ik moest een interview leveren voor de krant) en toen heb ik Jeanne d'Arc ter sprake gebracht, waarvan u verteld had dat het zoo mooi is; hij vroeg of ik er soms uit België over gehoord had en toen zei ik: nee, van Matthijs Vermeulen, waarop hij vroeg hoe het u ging en of u weer in Holland woonde. Toen wist ik dus genoeg en hoefde verder niet te vragen. Gek dat hij niet gewoon in het telephoonboek staat. Ik vond hem erg aardig – ik dacht dat het een beetje een stugge Zwitser was, maar dat viel erg mee. Hij schijnt in Comoedia een strijd te voeren tegen de eeuwige Beethoven- en Wagner-festivals en voor de moderne muziek te pleiten; daar moet blijkbaar ook altijd weer van voren af aan mee begonnen worden. Hij zei dat Münch werkelijk alleen een artistiek ideaal nastreeft – misschien is daar toch eens iets mee te beginnen, maar het laten schrijven van het materiaal van de 4e is natuurlijk ontzettend kostbaar, dat is zoo. Honegger heeft hier voor 't eerst uitgevoerd een symphonie die hij in 1931 voor Koussevitzky heeft gemaakt. Wel idioot dat die nooit eerder hier is gegaan. Ik vond er heel veel moois in; het ostinate rhythme is een beetje vervelend rumba-achtig, maar de thema's zijn mooi en het heeft een niveau dat je bij niet veel muziek uit dien tijd vindt. Zoo leek het mij tenminste. Kent u het werk? Ik had hem eigenlijk eens moeten vragen of het radeermesje er ook aan te pas is gekomen, daar denk ik nu te laat aan!

Hoe gaat het intusschen met de 5e? Ik ben toch zoo benieuwd naar uw nieuwe muziek. Ik heb me kort geleden op een concert van de vereeniging van Ruyneman (Ver. v. hedendaagsche muziek) nog gerealiseerd dat er eigenlijk geen hedendaagsche muziek is. Zonder het belang van een oogenblik te overschatten, is het toch wel duidelijk, dunkt me, dat we in een overgangstijdperk leven. De kunst van na den wereldoorlog interesseert ons niet meer en een nieuwe kunst is er nog niet. Je merkt dat op zoo'n avond zoo sterk dat een sonate voor clarinet en piano van Ruyneman uit 1936 of een suite voor 2 fluiten van Piet Ketting of iets anders van dien aard je totaal niet schelen kan. Dat komt natuurlijk in de eerste plaats omdat het geen eerste-klas-muziek is, want de symphonie van Honegger kan je wel schelen, maar een andere factor is toch, geloof ik, dat we op het oogenblik aan datgene wat kort achter ons ligt zoo heelmaal geen behoefte hebben. Het verschil met ongeveer 20 jaar geleden is opvallend: toen verdroegen we de muziek van een jaar of 40-50 geleden niet en verlangden sterk naar hedendaagsche muziek; nu verdragen we eigenlijk alleen niet wat kort achter ons ligt en verlangen het meest naar Schubert en Mozart. Iets dergelijks heb ik geschreven in mijn verslag over dat concert van Ruyneman, met het gevolg dat hij op zijn achterste benen staat en de N.R.C. gesommeerd heeft me te ontslaan, wat natuurlijk niet gebeurd is. Heb u wel eens over het phenomeen nagedacht? Een feit is dat alles naar het Biedermeier terug gaat: de mode, de ornamentiek, de stijl van leven (het verlangen naar rust en niet, zooals in en na den vorigen oorlog, naar een extreme gespannenheid). Wat zal daarvan de neerslag zijn in de muziek? Of is dit alles van te voorbijgaanden aard, zoodat het later zal blijken heelemaal geen rol te hebben gespeeld? Met oprechte nieuwsgierigheid kan ik zitten uitkijken naar nieuwe muziek, dus niet naar iets dat nu gecomponeerd wordt (en bij Ruyneman uitgevoerd), maar dat toch alleen maar een voortzetting is van de periode tusschen 1920 en '30, maar wel naar muziek met een nieuwe mentaliteit. Eigenlijk geloof ik, dat onder de besten sinds een jaar of 10 al iets van een kentering was waar te nemen, maar het wist nog niet goed door te zetten. Wat zijn zulke cultuurhistorische problemen moeilijk en ongrijpbaar; soms praat ik er wel eens met den een of ander over, maar dan blijkt gewoonlijk dat de menschen zoo met den oorlog bezet zijn, dat die al gauw in het geding wordt gebracht en dan kom je niet verder. Afgezien dus van mijn nieuwsgierigheid, die uit de vriendschap voortkomt, ben ik ook nog uit een oogpunt van cultuurhistorie nieuwsgierig naar wat daar in Louveciennes uitgebroed wordt! Dat u ons wilt laten deelen in uw moeilijkheden, verheugd ons erg, dat weet u wel, dat hoef ik niet nog eens te zeggen.

Ik ben blij dat er van Roland weer goede berichten zijn gekomen. En Josquin is ook weer opgeknapt? Dat is fijn. Het was een lief idee van hem Tante Cécile te willen gaan helpen en het zou aardig geweest zijn. Grappig dat de kinderen een beetje Hollandsch gaan leeren. Wij hebben heelemaal geen schoolboeken, we zijn op zoo'n primitief schooltje geweest. Maar op het gehoor kan je toch ook een hoop leeren.

Hoe staat het nu met de schulden, de belastingen en zoo? Ik zal binnenkort weer wat sturen. Een vriendin van ons, die door familie in Australië onderhouden werd en die wij sinds den oorlog met f 30,- in de maand steunden, heeft een erfenisje gedaan, waarvan zij een paar jaar leven kan; dat geld is dus weer vrij gekomen. Mevrouw Graicher, wie ik toch nog schreef, heeft niet geantwoord. Even heb ik gedacht dat we echt goed geholpen zouden zijn: er was iemand bij ons die van een vreeselijk rijken zwager vertelde, die heel royaal is – u begrijpt dat wij dadelijk inhaakten en het leek alsof de zaak meteen wel voor elkaar was, hij zou erover spreken en we konden wel op een mooi bedrag rekenen. Echt erin geloofd heb ik niet, want ik moet het altijd eerst zien (misschien was dat verkeerd), maar nu zijn er sindsdien bijna 3 weken verstreken en ik heb niets gehoord. We zullen er dus maar niet meer op rekenen. Heelemaal leuk was het overigens toch niet en ook voor de toekomst was het niets, want die meneer is heelemaal geen maecenas, hij doet in rijst en is eenvoudig rijk, geeft geld uit; weliswaar is er niets tegen daarvan te profiteeren, maar zulke menschen blijven toch kruideniers, vrees ik, en dat is dan toch niet leuk. – Aan de manier van uitbetaling van mijn zending kan ik niets doen – ik stort het hier op de clearing en daarmee uit.

Ik ga aan het werk na deze lange spijbelarij! Ik had zoo'n mooien middag: geen enkele leerling. Joanna is op de begrafenis van Mijnheer Noordewier – een triest geval, want hij wordt eigenlijk niet betreurd. Mevrouw heeft tot het laatst toe grieven tegen hem gehad en de zoon is enkel maar egoïst, heeft geen ziel.

Veel hartelijks,

uw

Thea

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA