MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19411231 Matthijs Vermeulen aan Thea en Joanna Diepenbrock

Matthijs Vermeulen

aan

Thea en Joanna Diepenbrock

Louveciennes, 31 december 1941/1 januari 1942

Louveciennes (S et O)

2 Rue de l'Etang

31 December 1941

Beste Thea,

Beste Joanna,

Het is twaalf uur nieuwe tijd. Ik heb mijn dag goed besteed en nog niet den minsten zin in slapen. Een blok hout in de kachel. Overal rust. Wat kan ik beter doen dan het jaar te eindigen met een groet aan les deux fées merveilleuses in Amsterdam, die, als ik even terug kijk, het geheele jaar verlichten met een glans welke ik niet eens had durven hopen toen het aanving. Hoe mooi is dat van jullie! En hoe dikwijls denk ik eraan, zooals ik vanavond eraan denk. Hoe dikwijls, als de morgens te somber zijn, als de gedachten niet naar mijn sfeer willen komen, waar er zoo veel is wat ze bijna onvermijdelijk afwendt, waar er meestal zoo weinig is om ze een handje te helpen, hoe dikwijls denk ik dan aan ces deux fées merveilleuses met den wensch en den wil om op het niveau te blijven of te geraken van het wonderbare licht waarmee zij dit jaar overstraald hebben, en om ongeveer, zooveel mogelijk, zonder het uur te verliezen, het mooie wat jullie doen om te zetten in het beste wat ik kan. Want dit is het dubbele van jullie weldaad dat ik er mij aan verplicht voel vooral in die andere regioon, de regioon der muziek. Zoo beschouw ik het ten minste en zoo gebeurt het. Er is geen dag zoo donker geweest of een herinnering van jullie heeft hem kunnen illumineeren. Mijn dankbaarheid is dan ook dubbel. Het is niet alleen die materieele redding welke van jullie is gekomen, maar daarenboven die ideeele begunstiging welke ik eruit kan nemen en die mij van even onwaardeerbaren bijstand werd als de andere. Wie had dat kunnen denken toen ik op Kerstmis 1916 met jullie te Laren voetbalde en stoeide, onder het oog, plein de regrets, een beetje huiverig, een beetje afwezig, van je vader. Hij zei me dien middag iets wat me al dien vervlogen tijd heeft nageklonken. "Wat verschrikkelijk is, zei hij, dat is wanneer het hart zich jong voelt terwijl het lichaam oud wordt." Ik heb nu bijna denzelfden leeftijd als hij toen. Ik heb het eene nog en behoef tot nu toe dat andere niet te betreuren, waarvoor hij mij zoo vele malen waarschuwde, b.v. als ik hem vertelde dat ik een ganschen nacht niet in bed was geweest of dat ik een wandeling gemaakt had van tien uur. Hij zei me dan dat hij ook die onvermoeibaarheid gekend had (en het jeugdportret in Ommegangen dat ik nooit gezien had – hij misprees al het persoonlijk anecdotische – doet me immer denken aan die uitingen) maar hij voegde er steeds aan toe: "Pas op wanneer u zoo oud is als ik". Natuurlijk geloofde ik hem niet. Doch dat ik vandaag nog levend ben, en zelfs nog zoo levend, dat ik tegenwoordig de zwarte vlagen en alles wat negatief is zoo betrekkelijk gemakkelijk ontwijk of afschud, dat ook nog dank ik aan jullie beider tusschenkomst. Vergeef me dat ik daarover niet kom uitgepraat. Waaraan zou ik anders kunnen denken terwijl ik terugkijk op een jaar dat een keerpunt was. En waarmee kan ik hopen jullie iets te vergelden dan met arme woorden die te kort schieten, jammer genoeg.

Het is twee uur, nieuwe tijd (ik schrijf langzaam, waarschijnlijk omdat ik van kindsbeen nooit het geluk gekend heb van me ongedwongen te kunnen laten gaan); mijn vuur gaat uit. En al is een jaarswisseling zuivere fictie of conventie het doet me toch genoegen dit jaar begonnen te zijn met deze ontboezeming aan les deux fées merveilleuses, en met den wensch dat het jaar haar even lichtend moge worden als zij het mijne gemaakt hebben.

1 Januari 1942

Gisteravond had ik een werkelijk goed idee door jullie te schrijven, want daareven bracht de post jullie nieuwe chèque. Hij heeft sneller gereisd dunkt me dan gewoonlijk; misschien opzettelijk om ons te verheugen in den ochtend van een geheel nieuw jaar. Wat ik er voor de rest van denk kan ik den gebruikelijken term van de auteurs bezigen en zeggen: zie boven. Maar voor dezen morgen mag ik wel vacantie nemen. Ik weet van te voren dat deze half-beëindigde brief mij geen rust zal laten. De vijfde symphonie trouwens is nu goed en voorgoed onderweg. Want toen ik jullie den vorigen keer schreef had ik wel het eerste deel in globale schets voor mekaar, doch het begin ontbrak me. Het hoofd-thema was me ingevallen ex abrupto, maar ik had voortdurend het gevoel dat het werk niet zoo direct daarmee mocht aanvangen, doch moest beginnen met een ander ex abrupto waarvan het hoofd-thema de voortzetting, het crescendo, de aanvulling etc. zou zijn. Dat heeft me twee maanden gekweld. J'avais beau me presser les méninges, rien ne voulait en sortir. In zulk geval, wanneer men een greintje métier heeft, mankeert het niet aan soluties; er zijn er twintig, dertig en meer. Geen enkele echter beviel aan mijn innerlijken raadsman. Het was om wanhopig te worden. Dat heeft geduurd tot ik het in den nacht van 15 op 16 Dec. gedroomd heb. Het klonk verschillende malen met een groote duidelijkheid. Ik zei me zelfs in mijn droom Si tu ne le notes pas tout de suite tu vas certainement l'oublier. Het ergste was dat ik het 's morgens inderdaad vergeten had. Maar zooals het dikwijls met droomen gebeurt schemerde deze in den middag weer plotseling in het bewustzijn op. Om de waarheid te bekennen houd ik ervan als de muziek zich zoo op eenigszins ongewone of extravagante wijze voordoet. Het is me zelfs een behoefte. Niet om het buitengewone zelf of om het voordeel dat men eruit zou kunnen trekken van verschillenden aard. Maar omdat ik dat ongewone als de eenige garantie van echtheid en validiteit beschouw. Want waar men niets met eenige zekerheid kan baseeren op eenigerlei theorie, en waar anderzijds nog geen enkele ietwat geldende autoriteit mij ook maar in zeer bescheiden termen heeft trachten te verzekeren dat wat ik doe een niet al te relatieve maar vaste waarde bezit, waar tertio de geldende autoriteiten in massa en bijna zonder uitzondering mij hebben geschilderd als een pauvre type, als iemand die misschien wat zou kunnen worden als hij maar wat techniek zou willen leeren, doch die, zooals Willempie mij eigenmondig voorsloeg na mijn eerste symphonie doorgebladerd te hebben, eerst lessen moest nemen bij Cornelis Dopper, en waar quarto de gruwelijke twijfel bij een hyper-critisch temperament als het mijne steeds op de loer ligt om de schrikbarendste verwoestingen aan te richten, niets ontziend, niets sparend, in gruizelementen smijtend wat bij vorige aanvallen nog had stand gehouden, wat me het liefst was, daar moet ik wel mijn waarborg en mijn toevlucht zoeken in iets van eenigszins bovennatuurlijken aard, waar ik schuilen kan zoolang de storm duurt of waarheen ik me wenden kan als hij voorbij is, zeggend: ja, maar toch was er dat uniek moment, dat niemand mij kon geven, dat niemand mij kan nemen.

Enfin de vijfde symphonie est en marche (Et rien ne l'arrêtera!). Zij presenteert zich niet kwaad. Ik gebruik een methode van constructie, waarvan ik niet precies zou kunnen zeggen in hoeverre zij oud of nieuw is, maar die ik meen tot dustoe nog niet gebezigd te hebben, tenminste niet in zulke proporties. Zij bestaat hierin dat het hoofdthema (een afgerond, plastisch, elastisch hoofd-thema met gemarkeerde physionomie) zich kringsgewijze voortplant. Dit wil zeggen: niet door uitbreiding van cellen of kiemen, maar door voortdurende toevoeging van nieuwe individualiteiten, gebouwd uit een soortgelijke substantie of mentaliteit, en waarvan de aaneenschakeling een logische, laten we hopen een boeiende, meesleepende psychische progressie vormt. Het zou gerangschikt kunnen worden onder den "grooten variatie-vorm", wanneer de varianten van het thema inderdaad variaties waren, in den zin waarin we dit woord gewoonlijk verstaan. Maar 't is meer een gradueele groei, een verandering van wezen, dynamisch geordend en architectonisch gegroepeerd, afgewisseld door verscheidene andere thema's die beantwoorden aan de telkens stijgende actie en het gewijzigde klimaat. Het is moeilijk om met woorden daarvan een klaar begrip te geven, en misschien nutteloos het te probeeren. Het eenvoudigste zou nog zijn om het hoofd-thema te citeeren en zijn diverse organisaties, de neven-thema's etc. Maar dat mag vermoedelijk niet, en ik zou deze bladzijde nog meer totaal voor niets schrijven dan nu. Het eenige wat ik nog zou willen onderstreepen is dat de geheele ontwikkeling zonder het minste formalisme te werk gaat, als een spontane, geleidelijke ontvlamming, ten minste wanneer ik in mijn opzet geslaagd ben.

Geloof intusschen niet dat alles "op rolletjes gaat" zooals mijn vrouw zei. Dan zou mijn geluk alle grenzen overschrijden. Neen. Voor elk resultaat moet hard gezwoegd, geploeterd, geworsteld worden. En elk resultaat op papier is problematisch in muziek, zoolang men het niet gehoord heeft in zijn werkelijken klank. Het zwoegen echter is een realiteit. Het overkomt me niet zelden dat ik vier, vijf versies uitwerk van dezelfde passage en dat pas een zesde me bevredigt. Dat is geen kwestie van métier zooals men zou kunnen denken. Volstrekt niet. Ik weet drommelsch goed b.v. hoe Palestrina, Bach, Wagner, Strauss of Debussy een vereischte contrapuntische lijn zouden behandelen. De zwarigheid is niet om te doen als de voorgangers, maar om het zoo exact mogelijk te doen zooals de interieure stem het mij oplegt, de interieure stem die dikwijls obscuur is, lastig waarneembaar, gehinderd door uiterlijke omstandigheden, en dikwijls ook ongehoord veeleischend. Als het intellect steeds op de hoogte van de intuïtie stond of steeds door den gloed der intuïtie voldoende en rechtstreeks kon worden aangewakkerd, dan zou alles van een leien dakje en "op rolletjes" gaan. Maar dat ligt buiten het bereik der menschelijke conditie. Zelfs Mozart, intellectueel zoo hoog georganiseerd, heeft dit bijna goddelijke evenwicht niet gekend. Ook Bach niet, noch Beethoven, noch Wagner. Overal en telkens wanneer deze grooten door hun daimon buiten de globale, normale muziek-sfeer gevoerd werden, hebben zij moeten ploeteren om te realiseeren. Er bestaat dan geen métier, want het is zijn eigen métier dat elk leeren moet, en soms als een beginnend leerjongen. Wanneer men uitrekent hoeveel maten per dag Wagner schreef toen hij zijn Tristan componeerde, komt men ongeveer tot zeven per dag, en in Tristan is nog lang niet alles van den eersten rang, ongeacht de tallooze recapitulaties. Als Debussy vier maten per dag geschreven had dan had hij zijn Pelléas kunnen componeeren in twee jaren. Zij hebben moeten tasten, aarzelen, slaven. De philisters, de virtuozen der schablone, de massa der critici, het gros der componisten zelfs, heeft van dien kamp geen flauw benul. Zij zijn immer geneigd de meesters te verwijten, te bespotten in alle tonen wat die meesters aangerekend zou moeten worden met den hoogsten lof als men daarmee niet riskeerde de banale knoeiers een pretext te geven tot rechtvaardiging. Het is waar dat de groote meesters nimmer roemen op hun moeiten, alles doen om ze te verbloemen en om den fabel van louter muzisch ingeblazenen te bewaren. Wanneer een stuk in den haak is, wanneer alles klopt tot in de minste détails lijkt alles zoo simpel, zoo gemakkelijk dat men zich het zware der taak bijna niet meer herinneren kan. Berlioz, en ook Wagner met zijn prachtige manuscripten, zijn daarvan een type. Een tijd geleden heb ik de biographie van Boschot herlezen. Het is ongelooflijk hoe veel en hoe dikwijls Berlioz geretoucheerd en zijn retouches wederom geretoucheerd heeft. Als 't eenig algemeen nut had zou 't zelfs interessant zijn om die biographie alleen onder dezen gezichtshoek opnieuw te beschouwen. Om een begrip te verschaffen, ook aan de componisten, van het ware aspect van den compositorischen arbeid, om een aantal misverstanden en legenden op te ruimen, om het terrein te zuiveren voor het leggen van betere grondslagen voor betere opvattingen. Onder het lezen van Boschot kwam het ook voor 't eerst duidelijk in me op hoe weerloos tijdens zijn leven Diepenbrock in de "openbare meening" het slachtoffer heeft moeten blijven van zijn minutieuzen, conscientieuzen arbeid. Opeens herinnerde ik me een anecdote, verteld, geloof ik, door Hondius van den Broek, van Willempie die in een banket-speech de humoristische meening uitte dat, wanneer Diepenbrock ooit in den adelstand "verheven" zou worden men hem het radeermesje in zijn wapen moest geven. Welk een rol heeft dat radeermesje dertig jaar geleden gespeeld! Welk een symbool is het geworden voor de toenmalige kritiek en de minst botte der musici! Zelfs Evert Cornelis zat dat radeermes dwars, even dwars als 't Willempie zat. Ook ik trouwens, dunkt me tegenwoordig, heb daarvan destijds niet de geheele beteekenis doorzien, in ieder geval niet genoeg van het standpunt des componisten. Maar als ik me vandaag aan een biographie van D. zette zou ik geneigd zijn om eveneens aan "het radeermesje" een apart hoofdstuk te wijden. Wat denk jij daarvan Thea, op 't eerste gezicht en na rijp overleg?

Zoo ben ik van een persoonlijk uitgangspunt terecht gekomen op een quaestie van breede strekking. Ik heb bij dezen terminus per slot de impressie dat je het persoonlijke van het uitgangspunt vergoelijkend moet wegcijferen. Ik verdien dat meedoogen zonder ironie. De dagen dat ik me allesbehalve fier voel zijn waarlijk niet zelden. Als je me soms een oneindigen tijd rond een polyphoon probleem zaagt omtasten, tot ik het in al zijn hoeken en hoekjes, in al zijn harmonische, melodische, rythmische mogelijkheden doorsnuffeld heb, evenals een mier die met haar zware vracht geen weg weet en van her naar der strompelt terwijl wij reusachtige toeschouwers de uitkomst zoo duidelijk gewaar worden, als je me kwasi in den blinde zaagt tobben en stumperen over oplossingen welke me even later de gewoonste zaak der wereld lijken en die toch geen sterveling me had kunnen verstrekken, dan... ja, wat dan eigenlijk? ik weet het zelf niet; doch honderde malen voeg ik me toe: Quelle pitié! Het is waar (en dat zou je me misschien antwoorden) dat tegenover die stonden van wroeten en tasten de stonden staan van hemelsche helderheid, de stonden van kalme verrukking, waartegen niets in dit leven opweegt, waarvoor men alles zou willen missen. Doch waarna men ook beseft, snakkend naar de volgende, hoe men zou kunnen en eigenlijk zou moeten zijn.

Waarom echter schrijf ik hierover, vraag ik me plotseling. Niet om me te beklagen. Stellig niet. Ik zie elken avond den morgen met verlangen tegemoet. Niet om me op te kammen. Want uit ervaring heb ik het klare bewustzijn bijna niets te vermogen met eigen kracht. Misschien eenvoudig om wat met jullie te praten. Misschien ook omdat ik, waar het kan, gaarne redeneer per analogie, en mutatis mutandis, om tot een juist inzicht te komen op meesters die ik vereer, of op een menschelijk mechanisme waarvan ik nog niet veel begrijp.

Ik moet jullie nog bedanken voor de uitvoering van La Veille, het eenige werk dat mij als componist in 't leven gehouden heeft. Ben je met de hier en daar zeer simplistische, primitieve piano begeleiding een beetje verzoend, Thea? Ik heb het laatst nog eens doorgekeken maar zou nergens iets willen wijzigen. De eerste helft speelt in een stilte die langzamerhand gerucht, geluid, gezang, geraas en dan gebed wordt, het speelt ook in een passieve beklemming die langzaam stijgt tot paniek. Zou dit beter gesuggereerd kunnen worden met minder eenvoudige middelen? Ik geloof het niet. Alles wat hier met de begeleiding en den zang bedoeld wordt is den tekst te doen doorleven tot in elk zijner syllabes, in elk zijner letters, en in zooverre schijn ik geslaagd te zijn dat het me zeker lijkt dat iedereen die het gedicht gehoord heeft met de muziek de verzen een onschatbaar aantal malen beter, dieper doorschouwt dan voorheen. Dit lijkt me des te curieuzer daar verschillende litteratoren mij bij herhaling betuigd hebben dat de verzen van La Veille geen enkele specifieke, poëtische waarde bezitten! Zij noemen dat een bleeke, slordige Victor Hugo! Wat mij betreft, toen ik La Veille maakte was ik compleet verzwolgen door het element muziek, doch altijd daarna heb ik La Veille nimmer kunnen hooren zonder ten diepste geschokt, bijna vermorzeld te worden door den tekst. Ik begrijp de emotie van Joanna. Het is merkwaardig, en ik weet niet hoe het komt, maar er ligt in de muziek iets dat den totalen, alles-omvattenden zin der woorden zonder dat men 't merkt doet realiseeren en bewust worden.

Doch de dag is om. Het is weer even laat als gisteravond, want ik ben menig keer gestoord, zelfs door mijn braven koralen-leerling. En wat ben ik lang. Hoe kom je er doorheen! Hoor eens, het is me bijna om 't even als je de laatste drie bladzijden niet leest, doch lees ten minste de eerste. En voor 't overige nog veel hartelijks

van je

Matthijs Vermeulen

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA