Thea Vermeulen-Diepenbrock
aan
Matthijs Vermeulen
Laren, 13 oktober 1965
12-10 [moet zijn: 13-10]
Wil je 't wèl, of "net zo lief" niet? Je hoeft het maar te zeggen, het blijft van kracht: zeg maar hoe je 't hebben wilt.1
Dat ik je geen hele busreis lectuur kan leveren, begrijp je wel. 't Is maar bedoeld als een verbindend draadje. Dingen, waar dagenlang over te schrijven zou zin, raken we immers d'un commun accord niet aan. Maar ik heb je nog te vertellen van een roodborstje, dat zo weinig bang van me is, dat het, terwijl ik aan 't schoffelen of mesten ben, tot vlakbij komt en op de plekjes gaat zitten pikken waar ik net geweest ben – Zijn borstje is werkelijk zo prachtig rood, dat ik soms, als hij wegvliegt, de indruk heb van een lantaarntje, d.w.z. een vuurdragend iets.
Een minder poëtisch verhaaltje is, dat Jan Mijnten2 alle kranten is komen halen, op zijn grote kruiwagen. Een mooie opruiming in de schuur – Ik had me al een beetje verontrust erover dat er niet, zoals andere jaren, begin september schoolkinderen om kranten waren komen vragen – het werd zo'n geweldige opstapeling – Maar nu is de plank weer vrijgekomen – Ik schrijf (als toèn) na het gebedje en vóór het slapen-gaan. Lief dat je me zo lief caarwel zegt bij het naar-boven-gaan. Merci.
Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA