MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19650919a Matthijs Vermeulen aan Thea Vermeulen-Diepenbrock

Matthijs Vermeulen

aan

Thea Vermeulen-Diepenbrock

Amsterdam, 19 september 1965

Zondag 19-9-65

Lieve, liefste Thea,

Gisteravond niets meer gedaan, behalve gelezen. Dokter Buur had min of meer mijn mondmechaniek ontwricht (of op zijn plaats gezet) met zijn doortastendheid, en daarom, denk ik, overvielen mij meer dan gewoonlijk die scheuten van fel stekende pijn, die mij een beetje schrik inboezemen, omdat altijd de mogelijkheid bestaat dat zij duren, hetgeen zo goed als onduldbaar zou zijn. Omdat ik weet dat jij graag alles weet zeg ik je maar dat ik voor die aanvallen de formule gebruik Esprit de Lumière, j'ai mal, mais avec ton aide ce mal ça passe, ça passe, ça passe, ça passe, langzaam, en ook met een langzaam psychisch crescendo. Soms is de pijn zo hevig dat ik de formule niet kan treffen, hoewel ik ze honderden keren heb opgezegd, en dan moet ik eerst worstelen om de formule helder voor me te krijgen. Reeds deze inspanning leidt tot een soort van innerlijk evenwicht, en is al een begin van terugdringing. Vannacht was er een aanval zo hevig en langdurig alsof niets meer kon baten en ik al mijn vinger op de bel had om een zuster te roepen. Toen voelde ik opeens als 't ware een rustigheid aanzweven, en inderdaad de pijn verdween successievelijk.

Uitgezonderd dat incident heb ik diep geslapen tot kwart over zes en ben de dag begonnen met een glas druivensap (het was minder vol dan het vorige) en dat beïnvloedde zo gunstig het dubbeljoesietje dat ik alle verdere handelingen in een gewoon kalm tempo heb kunnen verrichten. Er glanst zon aan de beide uitgangen van de lange hospitaal-corridor. Maar hier merk ik er niet veel van.

Zo juist een vlaag gehad van de steekvlam. Het is goed voorbijgegaan. En daar komt de zus met de koffie binnen. Er is (voor de Zondag) een stuk geboterde peperkoek bij. Ik zal maar niet gaan kauwen, al heb ik er zin in. Het is nu kwart voor tien. –

Een curieuse overrompeling om Odilia opeens te zien binnen stappen, na een reglementaire klop. De zuster, die ik duchtte, plotseling veranderd in een elf. Heel aardig. Eerst hebben we wat zitten babbelen. De snede peperkoek heeft ze onverwijld opgepeuzeld. Daarna heeft ze mij met de benodigde zachte autoriteit meegetroond naar een wandeling. Eerst door het complex van gebouwen. Daarna door het Vondelpark. De eenden zien voeren. Een boel oude herinneringen opgehaald. Van schaatsen en andere want ik heb een menigte uren hier doorgebracht met mijn oogappel. Het park lijkt mooier dan voorheen. Heel pittoresk en heel bekoorlijk, met dat torentje van de kerk dat begint te verweren. Het gaf me een zonderlinge sensatie om eensklaps te merken dat zij nu mij leidt, zoals ik haar leidde vroeger, nog niet zolang geleden. Ik was blij dat zij gekomen was. Om niet te vergeten. De soep voor ons beiden was heerlijk. Een waar buitenkansje.

Gegeten (dat duurt maar vijf minuten ruim) en daarna gedut. Om alles heen hangt een suggestie van stilte en traagheid. Zo heeft ook de ziekte (nog meer dan de zieken) haar Zondag, waar de seconde dubbel telt. Het is ontzaglijk ver terug waar ik me zo'n gevoel van eindeloosheid herinner. Uit mijn prille jeugd.

Een goed idee van je om me die dikke trui te sturen. Op een vraag van me heb ik gemerkt dat de zusters die de gansen dag rennen, de kilheid prefereren, want van de warmte, zei ze, ga je kapot.

Van ochtend aan Odilia, die naar de Vondelkerk was geweest, het verhaaltje gedaan hoe daar A.D.1 en ik achter in de kerk ieder stonden naast een wijwatersvat (zonder elkaar te kennen) en hoe het me frappeerde dat hij zonder mankeren pas na het evangelie kwam. Dat is daar een der zeldzame hoekjes van Amsterdam waar alles op zijn plaats bleef stilstaan, bijna zestig jaar nu.

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA

  1. Alfons Diepenbrock.