J. Reichenfeld
aan
Matthijs Vermeulen
Amsterdam, 25 november 1962
Amsterdam 25 november 1962
Zeer geachte heer Vermeulen
Mijn verontschuldiging dat ik zo lang niets van me heb laten horen, maar zo'n krant is een heksenketel. Uw schrijven bezorgde mij een knagend gevoel van onbehagen, waar ik niet van af kom. Ik was er terdege van op de hoogte, dat men uw werk nooit van harte bij het Concertgebouworkest heeft gepropageerd. Toch wilde ik uw naam noemen. Het leek mij ongewenst in een jubileumstuk het beleid (van Eduard van Beinum o.a.) aan te klagen.
Het enige wat ik beslist wilde doen, was het roemloze einde van de Mengelberg-era en het Van Kempen-schandaal geschiedkundig op zijn plaats te zetten.
Een ander punt is het volgende: gelijk u van Piet Tiggers zult hebben vernomen, heb ik hem gevraagd een artikel voor het Handelsblad te maken in verband met uw aanstaande verjaardag. Hij is, meen ik, al eens bij u geweest en zou nog een keer met u willen praten. Dit zal nu helaas nog wel even duren. Liene is namelijk zeer ernstig ziek. Zij heeft een hersenbloeding gehad en Piet is op het ergste voorbereid.
Het spijt mij u met zulk een triest bericht te moeten verontrusten, doch ik meende, dat u op de hoogte moest zijn.
Ons gaat het inmiddels best.
De hartelijke groeten, ook voor Thea
uw
J. Reichenfeld.
Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA