Matthijs Vermeulen
aan
J. Reichenfeld
Laren, 3 oktober 1962
3 oct.
Zeer Geachte Heer Reichenfeld,
Het was vrien[de]lijk van U om in uw opsomming van de Ned. componisten wier werk op de programma's van het CGO verscheen tijdens het 75 jarig bestaan dezer instelling, ook mijn naam te vermelden.
Al lezende was ik aanvankelijk prettig verrast te constateren dat ik voor één keer tenminste niet schitterde door afwezigheid, wat mij pleegt te overkomen in bijna alle historische overzichten. Men vergeet mij als componist zo gemakkelijk! Ik zou hiervan een aantal pijnlijke staaltjes kunnen geven.
Maar mijn verrassing sloeg om in sardonische verbazing toen ik, al lezende aanlandde bij de term die U gebruikt om de houding van het CGO tegenover de Ned. Muziek te karakteriseren. U zegt dat het op de bres stond. Deze krijgshafte spreekwijze beduidt dat iets verdedigd [lees: verdediging] krijgt wat bescherming behoeft omdat het bestreden wordt. Ik weet niet hoeveel van de door U geciteerde componisten hartgrondig zullen instemmen met de hulde voor betoonde dapperheid welke U het CG0 toezwaait. Misschien geen enkele. Maar als iemand het recht heeft om bezwaar in te dienen tegen deze voorstelling der feiten, dan zeker ik.
Gedurende mijn reeds lange levensloop van componist de begon [zin breekt af]
De werkelijkheid is anders. Voor mij was zij grimmiger en schadelijker dan schermutselingen met onwillige hoorders. Want vanaf 1915 toen ik met mijn eerste symph. mij aanmeldde als componist, tot 1949, heeft het Concertgebouworkest onder invloed van Mengelberg, en de Mengelbergianen, die ik wegens zijn pro-duitsheid reeds in de eerste wereldoorlog fel had aangevallen, mij als componist genegeerd en uitgebannen. Ja, hij en zijn verafgoders hebben op de bres gestaan. Maar tegen mij. En gedurende mijn gansche componisten-leven is mijn [naam] tot heden toe slechts tweemaal verschenen op een programma van het CGO: In 1949 met mijn 5de symphonie, in 1958 met mijn Passacaille et Cortège.
Wanneer U dit onder ogen brengt van de heer Marius Flothuis (wat u mijnentwege gerust mag) [vervolg zin staat op de volgende bladzijde:] dan weet ik wat hij U zal antwoorden. Ik heb het reeds gelezen in een brief welke hij zond aan iemand die hem verklaring gevraagd had van het zonderlinge feit, dat mijn muziek zo zelden voorkwam op de programma's van het CGO.1
De heer F. sprak deze bewering parmantig tegen en hij redeneerde aldus:
V's 3e symphonie is door het CGO gespeeld in 1939. En dit is zo, 18 jaar na de voltooiing. Maar voor deze uitvoering was het CGO geëngageerd door de Stichting Maneto, die ook het initiatief nam.
[variant op bladzijde 2:] Maar hij zegt er niet bij, dat de uitvoering plaats vond op een Concert van de Stichting Maneto die voor deze manifestatie het orkest van het Concertgebouw had geëngageerd.
<Hij zegt ook:> V's 4de symphonie is in het ConcertG gespeeld in 1949. En waarlijk dit is zo. <Maar hij voegt er niet bij dat> Maar de uitvoering geschiedde door het Rotterdam Phil. Ork. onder Fl[ipse]. Nogmaals is de IV eens onder auspiciën [gespeeld] van M[aneto].
<Flothuis zegt verder> V's 2e symphonie is in 1956 gespeeld door het CGO. En dit is zo, 36 jaar na haar ontstaan. <Maar hij verzwijgt> Maar dat geschiedde in het kader, onder de vlag van het Holland-Festival. Ofschoon dat werk een pertinent succes behaalde is het nooit verschenen op een programma van het ConcertGO.
De heer F. zal ook zeggen: V's Zesde Symph is gespeeld door het CGO. En wederom is dit zo. Maar het geschiedde in het kader van de 5-mei herdenking, onder leiding van de dirigent van het U.S.O. En hoewel ook dit werk een onbetwistbaar succes behaalde is het nooit geplaatst op een prog. van het CGO. — Kras — <en als Maneto er niet geweest [was], en het Rott. Orkest niet, en het Holland F niet en de 5de Mei niet, zou de heer F. slechts twee uitvoeringen hebben kunnen aanwijzen om te argumenteren dat mij niets en niet werd te kort gedaan.>
Gedurende mijn hele bestaan heb ik dus slechts 6 uitvoeringen mijner weken mogen beleven in het Concertgebouw, en slechts 2 van die uitvoeringen geschiedden in direct verband met het CGO.
In zulk ongezond, misselijk klimaat heb ik bijna 50 jaar lang mijn hoofd zowel stoffelijk als geestelijk boven water moeten houden, onverzwakt. Ik had allang kunnen verdwijnen. Niemand heeft voor mij ooit op de bres gestaan. Niemand! Zelfs Van Beinum niet (verre van daar!) die heel wat aan mij te danken had. Maar ik heb een menigte lieden tijdens die bijna-50 zorgelijke jaren langs de wal zien staan, soms met een beetje belangstelling, maar nooit met enig begrip.
Het ideaal is om lotgevallen met een soevereine onverschilligheid en met een onverstoorbare/onverdroten liefde voor de dingen en de mensen langs mij heen te laten glijden, zelf blijvend die ik ben. <Ik poog dit te leren.> Toen Pierre Monteux, die met Willem Pijper mijn 3e Symph. aandachtig bestudeerd had, mij schreef, in 1927 [moet zijn: 1929], dat dit werk onmogelijk kon klinken, heb ik al mijn moed bijeen gebracht en gezworen te zullen duren volgens de formule die ik de beste vind.
Wat ik u schrijf is natuurlijk niet bedoeld om in de krant gezet te worden. Over een bepaald punt heb ik u enkel een weinigje willen inlichten. Verontrust u vooral niet over mij. Ik maak het uitstekend, en beëindigde pas een kleine liederen-cyclus. Ik hoop dat voor u en de uwen alles naar uw wens gaat, en voeg hierbij onze hartelijke groeten
M.V.
concept
Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA