MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19600106 Matthijs Vermeulen aan Louis Hoyack - concept

Matthijs Vermeulen

aan

Louis Hoyack

 

Laren, 6 januari 1960

 

6 Jan 1960

Zeer Geachte Heer Hoyack,

Heden deed "De Groene" mij het schrijven toekomen dat U 31-12-59 tot mij gericht had.

Bij alle dank voor de belangstelling welke U toont ten opzichte van de beschouwingen die ik publiceerde naar aanleiding mijner Zesde Symphonie, geloof ik te mogen opmerken dat onze standpunten in zake de analogieën of parallellen tussen natuurkundige verschijnselen en de Muziek, en ook de wetmatigheid die men daaruit kan afleiden voor de toonkunst, minder ver uiteenlopen dan u meent.

Uitgaande van de geleidelijke ontwikkeling van de grote drieklank, (ik zou liever zeggen van het phenomeen der harmonische resonans, want bij de grote drieklank is de evolutie niet blijven stilstaan) heb ik zelf een studie geschreven, getiteld Princiepen der Europese muziek, die in 1949 gepubliceerd is door de Uitgeversmij Holland te Amsterdam. Een der cardinale kwesties welke U aanroert, heeft dus mijn volle opmerkzaamheid gehad. Maar als practiserend componist kan ik mij onmogelijk beperken tot de gr. dr. (dit onwaardeerbare voorrecht is de componisten slechts in een betrekkelijk korte tijd der muziekgeschiedenis beschoren geweest) en als theoretiserend mens moet ik op dit gebied wel voornamelijk de stellingen duchten die mij zonder omwegen zouden voeren in een impasse waar alle componeren ophoudt. Ik denk b.v. aan het feit dat elke grondtoon een complex is van een paar dozijn bijtonen die te zamen de totale dissonant vormen. Consonant en dissonant zijn in de loop der eeuwen zeer variabele begrippen geweest, die nochtans alle een tijd van geldigheid verkregen door het werk van componisten. Ik oriënteer mij liever op de relatiefheid van het een, dan aan de absoluutheid van het ander. Voor mij hebben de accoorden van Debussy dezelfde wetmatigheid als de accoorden van Josquin des Près, en met Debussy is de evolutie stellig niet gesloten.

Zo beschouw ik eveneens de periodiciteit en de cycliciteit der klassieken. Ik erken gaarne dat zij wetmatigheid bezitten. Maar tevens observeer ik in andere tijdperken van de muziekgeschiedenis een andere vorm van periodiciteit, een andere vorm van cycliciteit, zeer verschillend van de vormen der klassieken, doch die door hun eigen logica de kwaliteit van wetmatigheid verwierven. De scheppende kracht heeft zich niet beperkt tot de elementen H, C en O, dat weten wij allen, en ons lichaam bevat een groot aantal minerale bestanddelen. Het zou niet onredelijk zijn om ook op deze analogie een theorie te vestigen. De theorie van de consonerende dissonant, van in één toon bevinden zich alle tonen. Maar hoe dan ook, ik heb door mijn afwijzing der klassieke periodiciteit en cycliciteit, niet willen poneren dat ik periodiciteit en cycliciteit verwerpelijk acht. Zoals in de natuur hetzelfde idee zich manifesteert in duizenden gedaanten, zo dunkt mij dat ook in de Muziek vele en verschillende concepties van periodiciteit en cycliciteit bestaanbaar geoordeeld mogen worden. Niet direct worden zij als zodanig door de tijdgenoten waargenomen. Dit ontneemt niets aan hun bestaansreden, niets aan hun wetmatigheid.

De Muziek is sinds Pythagoras haar logische baan gegaan. Wij weten nooit met gehele zekerheid of wij haar weg en haar waarheid getrouwelijk dienen. Zelfs ons best doende, kunnen wij het enkel hopen.

Met de meeste Hoogachting

MV

 

concept

 

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA