Matthijs Vermeulen
aan
N.J.C.M. Kappeyne van de Coppello
Laren, 17 december 1959
Laren (N.H.)
Drift 45
17 dec. 1959
Hooggeachte Heer Kappeyne van de Coppello,
Van ons beider vriend, Mr Rients Dijkstra, vernam ik welk een gunstige weerklank bij U zijn pogingen gevonden hebben om de uitvoering mijner Zesde Symphonie in het Concertgebouw mogelijk te maken, en welk een overwegend aandeel U gehad hebt in het succes waarmee die pogingen werden bekroond.
Er was mij veel gelegen aan deze uitvoering, omdat de buitengewoon grillige acoustiek van het Utrechtse Tivoli mij een zeer onduidelijke en onbetrouwbare indruk gegeven had van de orkestrale verhoudingen, en omdat ik weet dat deze verhoudingen nergens ter wereld beter gecontroleerd kunnen worden dan in het Gebouw, dat onder deze gezichtshoek nog altijd uniek is en onschatbaar.
Ik meen daarom dat ik na de zeer geslaagde auditie van dinsdag j.l. niet volstaan mag met mijn erkentelijkheid te uiten aan Mr Dijkstra, maar dat ik ook de grote dank welke ik U schuldig ben voor Uw tussenkomst niet onuitgesproken mag laten. Het verheugt mij des te meer U dit te kunnen zeggen, en uit de grond van mijn hart, daar ik van Mr Dijkstra hoorde, dat mijn Zesde Symphonie Uw sympathie heeft mogen winnen, en het mij aldus vergund werd in Uw muziek-herinnering een traditie voort te zetten waaraan mijn leraar Diepenbrock zo nauw verbonden is.
Met de meeste hoogachting,
Matthijs Vermeulen.
brief en concept
Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA