Adriaan Roland Holst
aan
Matthijs Vermeulen
Bergen, 8 april 1957
Bergen N.H.
8. iv. '57 –
Maandag –
Beste Thijs −
Nog steeds bedankte ik je niet voor het bijzonder amusante knipsel uit "De Waarheid". Met dezelfde post ontving ik 't van Wiessing zélf. − Inderdaad: een supergrap! en doodjammer, dat de rest van de pers 't doodzweeg − Henri haalt uit zijn royement uit de P.E.N. wel alle pret, die erin zit. Mij verweet hij, vriendschappelijk, dat ik mijn lidmaatschap niet opzegde. Ik schreef hem, dat ik 't doen zou, zoodra hij als lid van de C.P.N. toetreedt − maar op die tijding wacht ik nog –
Over dat historisch bewustzijn moeten wij 't eens hebben bij mijn volgend verblijf in Laren − maar dat kan ik nog niet bepalen. Een 3e visie van "Helena's Inkeer" zal daar wel niet aan voorafgaan, vrees ik: daarvoor is juist dat zelfde bewustzijn te acuut dichtbij.
Maar jou wensch ik de zegen van een vonken-regen –
Veel hartelijks, ook voor Thea
van
je
Jany
Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA