K. Sanders
aan
Matthijs Vermeulen
Landsmeer, 23 oktober 1956
23 oktober 1956.
Zeer geachte Heer Vermeulen,
De beantwoording van Uw brief is niet gemakkelijk. Eensdeels doet U een aantal bekentenissen tegenover mij waarop ik niet voel een recht te hebben. Anderzijds definieert U mij als realist met de daar aan verbonden consequenties. Van deze laatste zal ik mij bevrijden door Uw vrouw bijgesloten enveloppe te overhandigen. Ik zou gaarne zien dat deze twee zaken volstrekt gescheiden behandeld worden. Niet voor haar, maar voor U is de mededeling bestemd dat ik nog steeds niet de piano bijeengespaard heb die mijn dochtertje behoeft, laat staan de grammofoon die mijzelf zou kunnen verheugen.
De consequentie van Uw brief echter is dat ik U zal moeten antwoorden. En hoe zou ik anders kunnen antwoorden dan naar mijn geest? Ik weet dat dat gevaren met zich meebrengt, omdat ik rechtlijnig denk en U zonder twijfel in een bijzonder gevoelige toestand verkeert. Maar het zou toch bepaald oneervol zijn U als een patiënt te ontzien. En nadat ik aldus besloten heb is het mij mogelijk U mijn opvattingen te laten weten.
Ik ben volstrekt overtuigd van het unieke van Uw geest. Ik weet niet langs welke weg zij zich het best verwerkelijken kan. Ik geloof nl. dat er verschillende wegen bestaan. Creativiteit is een veel wijder begrip − in mijn opvatting − dan kunst, en het is zelfs mogelijk dat men zijn creativiteit in een algemene levensvorm of desnoods in zijn huisgezin giet. Uw muzikale beschouwingen zijn een hoge vorm van creativiteit en ik betreur het heel erg (voor mij persoonlijk b.v.) dat zij − zoals 'k verwachten mag − geëindigd zullen zijn. Het was de weg waarlangs ik geestelijk contact had met een krachtenveld dat mij boeide. En ik zal niet de enige zijn. In hoeverre dat met Uw composities het geval is moet immers nog blijken.
Maar tenslotte schept men niet voor anderen, maar uit zich zelf, om zich zelf en voor zichzelf. Wie het anders zegt begeeft zich in frases. De aanvaarding van mijn interpretatie heeft echter een belangrijke consequentie, nl. dat men slechts verantwoordelijk is tegenover zich zelf en de verantwoordelijkheid voor de positie die men zodoende gaat innemen ook volledig moet aanvaarden. De kunstenaar die meent dat de maatschappij of anderen een 'plicht' hebben tegenover hem, maakt een grote fout. Het kan bijzonder smartelijk zijn wanneer begrip, waardering, vriendschap, beloning hem ontzegd blijven, maar er zijn meer smartelijkheden waarop geen verhaal is. Men kan dit realisme van mij noemen, ik zelf noem het een hogere beschouwingsvorm dan de maatschappelijke zeloterie van tegenwoordig kan opbrengen.
Ik geloof dat alle geestelijke conflict in het geestelijk vlak moet blijven. In principe geldt dit voor de geestelijke sympathie eveneens. Wanneer ik een poging doe om te trachten Uw geestelijke 'belangen' te steunen, bent U mij daarvoor op zich zelf geen enkele dank schuldig. En ik stel U er slechts van in kennis om U niet onkundig te laten en geen kans van toevallige samenhang te missen. Zij die zo zijn, zijn meestal niet degenen wier natuurlijke positie het schijnt te zijn hun sympathieën in materiele energie tot uitdrukking te brengen. Deze laatste categorie (maecenas, begunstiger, invloedrijke vriend) is op bepaalde momenten belangrijker dan de andere − en omgekeerd. Hoofdzaak is dat men ze niet verwisselt.
Maar deze beschouwing kan weinig vruchtbaars voor U hebben. Nuttiger is wellicht U te trachten te overtuigen dat alle drang naar het tot gelding brengen niet te maken heeft met de scheppende energie. Wanneer de filmster en de crooner gevierd worden, is het dan niet bijna vanzelfsprekend dat de man met de blik naar de kosmos in zich veronachtzaamd zal leven? Wat stelt men zich toch voor van dit gedrocht dat georganiseerde maatschappij heet maar in werkelijkheid een mesthoop is? Ik heb mij steeds enigszins verwonderd over Uw maatschappelijke afdwalingen, voor zover die uit publicaties bleken, omdat ik eerder onderstelde dat de stemplicht U als een gruwel of als een klucht voorkwam. Niettemin − ik vervul een maatschappelijke taak omdat ik vier kindertjes heb die mij zeer lief zijn.
Nee, men moet geen hoop hebben op erkenning. Men moet geen hoop hebben op deze maatschappij of op een volgende, omdat het geestelijk leiderschap nu eenmaal teloor is en voorlopig niet heroverd zal worden. Maar in de apologie van Willem van Oranje staat geschreven dat het niet nodig is te slagen om vol te houden en die woorden moeten wel van dezelfde man zijn die het Wilhelmus geschreven heeft. Een groot woord. Een zin die ik U toewens. Er gloort een oneindige trouw in aan de waarheid.
Nee, laat niets anders U drijven dan Uw eigen grote innerlijke waarheid. En wanneer de schikgodinnen bepalen dat zij in het toverschrift bewaard zal worden tot andere tijden, dan zij het zo.
Ik maak van deze gelegenheid gebruik U − wanneer U Uw tegenzin tegen het Duits tijdelijk kunt overwinnen − een Oostenrijks blad toe te zenden waarin ik op blz. 67 iets aantrof dat Uw interesse kan hebben. Dat in hetzelfde nummer − op verzoek − een kleine bijdrage van mijn hand staat is puur toeval. Misschien is de opmerking van de nieuwe primitiviteit van enige waarde − voor ons allen. We moeten simpel worden. Waarschijnlijk kan Uw muziek daardoor veel winnen.
Van Uw vriendelijk aanbod mij Uw brieven aan Willem Mengelberg te laten lezen zou ik graag gebruik maken.
Met onverminderde achting en vriendelijke groeten,
K Sanders
Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA