MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19550222 Gerrit den Brabander aan Matthijs Vermeulen

Gerrit den Brabander

aan

Matthijs Vermeulen

Amsterdam, 22 februari 1955

22 Februari 1955.

DAT IS DAT.

Dat ik zo laat op het artikel van de heer Matthijs Vermeulen reageer, vindt zijn oorzaak niet in het feit, dat zijn schriftuur mij niet zou getroffen hebben. Alleen de magische titel al ervan heeft zich sedert de eerste lezing voor eeuwig in mijn ziel vastgebeten.

De aanleiding tot het schrijven van dit stukje is in de eerste plaats Vermeulens verwijt, dat "niemand verwittigt van de wezenlijke belangen van de zaak, geen staatsman, geen parlement, geen koning, geen president, geen priester, geen bisschop, geen opperpriester, geen geleerde, geen philosooph, geen kunstenaar, geen dichter..."

Dit laatste nu is niet juist. Reeds in het Septembernummer van de Kroniek van Kunst en Kultuur komt een vers van mijn hand voor, waarin ik de "radio-actieve bende" aanval, terwijl de radio-activiteit zelfs al doordrong in twee Sinterklaasversjes, geplaatst in het dagblad "De Tijd" van 4 December 1954:

Fons ligt radio-actief

Van een Maanse minnebrief

zingt Matthias Kemp, terwijl in het mijne de regels:

En ik vecht er met de grijze regen.

Radio-actief sprongt hij me tegen

voorkomen.

Hoewel het eerste als grapje, het tweede ernstig is bedoeld, besef ik, dat dit geen "verwittigen" is, maar het is toch wel veelzeggend, dat de radio-activiteit bezit nam van hart en brein van twee dichters, zonder dat zij dit van elkander wisten.

De oorzaak van mijn activiteit van vandaag is het verschil in reactie van Matthijs Vermeulen en Ds Kuitert.

Klinkt in het artikel van Ds Kuitert de stem van de wetenschapsman, van de "ambtenaar Gods", (waarmee ik niets denigrerends bedoel) het schriftuur van Matthijs Vermeulen is geladen van zielepijn en de woorden ervan zijn het vlees en het bloed van de kunstenaar. Want dat Matthijs Vermeulen een dichter, en een heel grote is, staat voor mij vast. Ik behoef mij daarvoor alleen maar een artikel te herinneren, dat hij enige tijd geleden in De Groene wijdde aan de stoornis, die hij in de concertzaal ondervond van overvliegende straaljagers. Het was een artikel van bijna bovenmenselijke subtiliteit.

Ik ben geen theoloog en ga dus niet in op de uiteenzettingen van Ds Kuitert, maar ik wil mij tóch wel keren tegen zijn woorden "...maar hij (M.V.) weet blijkbaar ook wat er in dat geval met God gaat gebeuren: God staat er machteloos tegenover en is evenzeer bedreigd. Hij is samen met de mensheid als Zijn Beeld en Geest aan de vernietiging prijsgegeven."

In deze woorden culmineert n.l. weer het eeuwige wanbegrip omtrent de mentaliteit van de geïnspireerde kunstenaar, die zich met zijn inspiratie, met zijn muze (en deze muze is bij Matthijs Vermeulen zeer zeker wel God) vereenzelvigt, omdat hij zich Zijn instrument weet; omdat hij ervaart, dat Deze hem geheel in bezit genomen heeft, dat hij geheel van Hem vervuld is. Want, (en ik schreef dit al in het Vrij Nederland van vlak na de bevrijding) God kan niet zijn het statisch middelpunt van een dogma, maar alleen de ervaring, de vervoering uit welke Matthijs Vermeulen zijn "Dat is bedreigd" schreef.

En juist de geestelijke veroveringen van de wetenschap, die al tot in de kosmos beginnen door te dringen, zal de christen-menselijke voorstelling van die God steeds almachtiger doen worden.

Wanneer Matthijs Vermeulen dus zegt, dat God bedreigd wordt, dan heeft hij schoon gelijk, want anders dan Ds Kuitert, die met voorbijzien van de H.bom in de eeuwigheid theologiseert, verheft Matthijs Vermeulen in wezen zijn stem tegen de misdadigers, die met de cynische voortzetting van hun ontploffingen onze nakomelingschap in monsters zullen doen verkeren. En wat kan God voor relatie hebben met redeloze misgeboorten, die misschien zelfs de spraak zullen verloren hebben? De relatie God-mens kan toch op aarde alleen maar wederkerig zijn?

Nogmaals: Ds Kuitert theologiseert in de eeuwigheid en heeft niet één waarschuwend woord over tegen de misdadige vervaardigers van de H.bom. Zo'n woord heb ik tevens nog door niet één kerk en niet één priester horen uitspreken. En toch zou dit woord gesproken MOETEN worden, in de kerk, op straat, in de pers en voor de microfoon, waar in de cynisch koude, onnozel aanmatigende stemmen van de militaire voorlichters al bedenkelijk de juichkreet "A! die H.bom!" begint door te klinken.

Ds Kuitert eindigt zijn artikel met de woorden: "Het komt mij niet anders dan billijk voor dat ik deze belijdenis naast die van Matthijs Vermeulen mag neerleggen.["] Met de uitnodiging om meer te doen.

Wat bedoelt hij daarmee? Tekent hij straks alle vredesmanifesten? Zet hij straks zijn handtekening desnoods naast die van Beëlzebub en Satan? Deed ie dat maar. Het zou een kostelijke kans zijn de duivels in een christelijke actie te betrekken, wellicht met de mogelijkheid, dat zij zich zullen bekeren.

OM MEER TE DOEN.

Wat kúnnen wij meer doen?

De atoomkwestie heeft een aantal vragen opgeworpen, die geen van alle afdoende beantwoord zijn.

De meest voor de hand liggende is deze: Hebben de H.bomexplosies invloed op de weersgesteldheid? Ik heb deze vraag met evenveel "Ja's" als "Neens" horen beantwoorden. Wij worden dus óf bedrogen óf men weet het niet.

Een belangrijker vraag is al: Is er in West Duitsland reeds een voorraad atoomwapens aangelegd? M.a.w. hebben wij de onverbeterlijke Duitsers een niet te keren wapen in handen gegeven, dat zij te zijner tijd zeker tegen ons zullen gebruiken?

Maar de allerbelangrijkste vraag, waarop wij een antwoord MOETEN hebben, is deze: Kunnen wij ons van de voorraad atoombommen (Amerika 10.000, Rusland hoeveel?) ontdoen zonder schade te berokkenen aan al wat op deze aarde leeft?

Het zou de taak zijn van het KAKELBORDEEL, de radio, (wanneer grijpt de regering eindelijk eens in en verlost ons van de Hammondhikkers?) de geleerden voor de microfoon te nodigen om deze vraagstukken, waarbij zich nog wel meerdere zullen voegen, van alle kanten te belichten.

Daar komt natuurlijk niets van terecht.

Het lijkt me daarom toe, dat het De Groene moet zijn, die tot dit initiatief overgaat.

Het lijkt me gewenst, dat dit blad, gewend als het is alle zaken van belang van alle kanten te bekijken en te laten bekijken, van nu af aan een gedeelte van zijn kolommen openstelt voor die geleerden, die naar eer en geweten bereid zijn ons een antwoord op boven gestelde en andere, nog op te rijzen vragen, te geven.

En al wat in deze kolommen tot uiting komt en tot dusver tot uiting is gekomen omtrent dit onderwerp, dient artikel na artikel over de hele wereld, in alle bereikbare kranten, in alle parlementen en aan alle hoofden van staat te worden bekend gemaakt.

De gezamelijke artikels zouden later als boekje dienen te worden verspreid, over de hele wereld.

Ziezo, dat is dat.

Gerard den Brabander

Johannes Verhulststraat 203'

Amsterdam Zuid.

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA