MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19531220 K. Sanders aan Matthijs Vermeulen

K. Sanders aan

Matthijs Vermeulen

Landsmeer, 20 december 1953

20/12/53.

Zeer geachte Heer Vermeulen.

Een vrije Zondag geeft mij gelegenheid een paar brieven te schrijven. Ik wil nog eens herhalen wat 'k U enkele jaren geleden al berichtte, nl. hoezeer 'k Uw muziekkritieken waardeer. Zo dikwijls formuleren zij wat mij zelf voorstaat, soms zou 'k de kern van de zaak ergens anders zoeken.

Bv. Uw Krips critiek was mij wel wat te bar en te persoonlijk. Ze was niet onjuist maar m.i. toch niet in de roos. Ook ik volg geen Krips concerten meer, maar om een andere reden. Want het uiterlijk gedrag, hoe hinderlijk ook, mag geen aanleiding zijn. Het is immers zeer wel mogelijk dat men ook de figuren van b.v. Furtwängler niet "kan zien", die zwenkt en siddert als een rietstengel. Wanneer wij de waarneembare figuur van de dirigent in het geding willen brengen is er voor mij maar één acceptabele, het eenvoudig mannelijk gebieden uit een onverzettelijke wil, een onweerstaanbare innerlijk spanning die de innerlijk gestalte van de compositie in zijn greep heeft. Dat zijn er echter zeer weinigen.

Krips is als concertdirigent onbruikbaar omdat zijn innerlijke structuur die van een opera dirigent is. Ik vind nl. dat hij dat werk goed doet. Maar dat ligt op een ander – en lager – niveau. Krips kan geen innerlijke gestalte vinden, hij moet ze van buiten toegevoerd krijgen (scène, dramatische handeling, tekst). Gedurende een symphonie is hij in een onnutte en belachelijke strijd gewikkeld: hij tracht een opera te bouwen. Vandaar volgens mij dan ook zijn – zonder twijfel zeer hinderlijk – gedrag. Maar ik geloof niet dat het 's mans ijdelheid is. In de operabak is hij nl. nagenoeg onzichtbaar.

Dat hìj op onze concertpodia verschijnt is net zo erg als de anderen. Er is een afschuwelijke crisis gaand: het verlies van het innerlijk beeldend vermogen. De theorie dat men niet anders te doen heeft dan het notenbeeld exact en tot hoogste perfectie te verklanken is – armoede. Evenals het gezwets van Kubelik dat de dirigent de middelaar is om de hoorder "in kennis te brengen met" de diverse composities. Een soort bibliothecaris – explicateur! Armoede en angst voor verantwoordelijkheid. Niets anders.

Dirigeren is een werkzaamheid van de hoogste orde (ik heb nooit gedirigeerd). Wanneer ik dirigent was zou ik zeggen: ga zitten en luister, ik zal jullie duidelijk maken wie X is. Dwz. ik zou zelf weten wie X is en waarom ik X een grote vent vind. Maar dat betekent tevens dat ik onderscheid weet te maken en dat ik weet dat bv. Y in mijn ogen een lor is – en met lorren houd 'k me niet op. Een concertseizoen zou zò opgebouwd moeten worden: 5 dirigenten met 5 afgegrensde gebieden. Maar dan ook verder geen verontschuldigingen. En dan zouden we de lieden verantwoordelijk kunnen stellen. Hoevelen zouden er dan wel vallen? Nu mag ieder zijn vingers uitsteken naar alles, men wil niet achterblijven. Men aapt na – ziedaar het Vioolconcert van Beethoven. Wat U schrijft is mij uit het hart gegrepen. Voor mij ligt het geheim in die 5 paukslagen, zij zijn beslissend. Want wat ik verlang is 5 donzen kloppen, wekkende kloppen op de weidegrond waarna de bloemen opschieten. Zonnigheid alom, ook hemelse zonnigheid, onuitsprekelijk sereen (een der modulaties in het eerste deel), ook dartele zonnigheid en zwier.

Het uitgestreken smoel waar Erich Wichman het vroeger al over had tiert in de kunst. Overal uitgestreken gezichten. Alles tempelachtig, plechtig, zwaar, ernstig – onecht. Daarmee houden zich steeds dìe zaken overeind die van binnen voos zijn. Ons concertleven is al net zo, ondersteund als het wordt door een blatende kudde. Je wordt er ziek van.

Konden we een selectie uitvinden die het kaf van het koren scheidde, onder de dirigenten, onder het publiek. Het geld mag geen factor zijn, maar er zijn andere middelen. Waarom ev. niet een hele middag of avond aan één werk gewijd, dat dus na de pauze herhaald wordt. Dat hebben we nodig, zelfs de beste luisteraars – juist de beste luisteraars. De rest zal vanzelf weg blijven. En een zo verworven select publiek zal de Kripsen weg honen.

Ja, zoiets gaat natuurlijk tegen de economie van het kunstbedrijf in. Maar kunst is nu eenmaal a-economisch. Kunt U dit voorstel niet eens stoutmoedig doen?

Er zouden nog andere wegen zijn om de zaak wat natuurlijker te maken. Ik had het voorrecht deze zomer in Amerika te zijn en ik kon toevallig twee concerten meemaken op het Ravinia festival, 50 km buiten Chicago. Een grote ervaring, omdat daar (goed) gemusiceerd werd in een open hall temidden van de natuur, ongedwongen zoals de Amerikaan met zijn wonderlijke mix van primitiviteit en moderniteit, dat kan doen. Onder het vioolconcert van Mendelssohn vlogen nachtvogels en –vlinders over onze hoofden en zag 'k de silhouetten der bomen meeluisteren. En wij zaten er allemaal (6000 man) zo gewoon en onbekommerd bij in onze hemdsmouwen en rookten desgewenst een sigaret en de machtige constructieve mensenhand had een magnifieke accoustiek gebouwd, en wij zagen en hoorden hoe solist en dirigent elkaar dienden en beminden als een danspaar – dan weet men waarom men zoiets geschreven is, waardoor, van waaruit.

We moeten uit onze kultuurkelders, we moeten weten wat dag en nacht en gesternte is en wind en water en zon en stilte. We moeten uit het jacquet en het stijve boord, we moeten durven picknicken onder een vioolconcert – en daarbij soms een brok in de keel krijgen.

Muziek is slechts mijn amateuristisch terrein, anders zou 'k niet rusten met het uitvinden van gelegenheden die de sleur der dingen wilden doorbreken. Is dit geen opgave voor U?

Ik wil eindigen met U te feliciteren met de bekroning van uw 2e Symphonie die ik eens hoop te horen. De uitvoering van Uw 4e heb 'k indertijd – zoals 'k U moest berichten – door ziekte gemist.

U gaarne moed en kracht toewensend verblijf ik,

met groet & hoogachting

K Sanders

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA