MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19530526 W.L. Frijda aan Matthijs Vermeulen via redactie DGA

W.L. Frijda

aan

Matthijs Vermeulen (via redactie DGA)

Arnhem, 26 mei 1953

Arnhem, 26 Mei 1953

Mijne Heren,

Reeds enige jaren geleden, namelijk in 1949 en '50 heb ik mij tot U gewend met een hartekreet als gevolg van de onhoudbare artikelen van Uw muziek-recensent Matthijs Vermeulen. Ik meen, dat met zijn laatste essay over de Otello-uitvoering1 de verontwaardiging bij velen weer zo ten top is gestegen, dat ik U dringend verzoek bijgaande Open Brief aan de Heer Vermeulen in Uw eerstvolgend nummer te willen opnemen.

Niet alleen dat ik er zeker van ben dat deze brief een vruchtbare discussie zal uitlokken, maar U bewijst er tevens het Nederlandse muziekleven een grote dienst mee.

U bij voorbaat dank zeggend, teken ik,

Hoogachtend,

W.L. Frijda

OPEN BRIEF AAN DE HEER MATTHIJS VERMEULEN.

Arnhem, 26 Mei 1953

Gij, die U hebt aangewend – ik vrees dat ik moet zeggen: aangematigd – geen "gewone" muziekrecensies te schrijven, maar opstellen over muziek, beschouwingen over muziek-toestanden, adviezen over muziekbeoefening, vermaningen tot componisten en dirigenten, verhandelingen over het verlenen en het besteden van subsidie's; gij, die Uw licht laat schijnen over alles ter wereld, wat in de ruimste zin verband houdt met muziek of ermee in verband te brengen is, gij hebt een grote verantwoording!

Want het zou kunnen gebeuren dat minder ervaren lezers, jongeren bijvoorbeeld, die niet voldoende op de hoogte zijn van muziek en wie het aan scholing ontbreekt, zouden zeggen: Vermeulen schrijft er dit of dat over en zo zal het dus ongeveer wel zijn. – Hoe afschuwelijk zouden zij zich blameren en...... hoe onsterfelijk belachelijk zouden ze zich maken. Gelukkig is dat voor lezers, die enigszins ter zake kundig zijn, volkomen uitgesloten.

Wat hebt ge er toch mee voor altijd tegen de draad in te zijn en alles (behalve van Beinum) met een constant quaerulantisme te kleineren? Meent ge werkelijk dat één verstandig mens zal geloven dat Verdi's Otello nu sinds Pinksteren 1953 een waardeloos werk is, omdat gij, Matthijs Vermeulen, het hebt geschreven, terwijl de hele wereld het erover eens is dat het een prachtwerk, een der hoogtepunten van de dramatische muzieklitteratuur is? Ge kunt even goed in een volgend opstel beweren dat de muziek van Bach of Mozart een dieptepunt in de Europese cultuur vormt. Doch wat heeft dit voor waarde? En waardoor worden U dergelijke belachelijke dingen, die ge als axioma's verkondigt en die bovendien hoogst gevaarlijk zijn, omdat ge niet schroomt er instellingen en mensen van reputatie mee af te kraken, ingegeven? Welke duivelse lust bezielt U om vrijwel alles, waar van Beinum niet bij betrokken is, stuk te rijten als een ware "Geist, der stets verneint"?2 Wát doet U bijna wekelijks te keer gaan tegen een slachtoffer, dat zich niet of nauwelijks verweren kan, of tegen een groep slachtoffers? En waaraan ontleent ge de bevoegdheid daartoe?

Ge moet óf dit gevaarlijke geschrijf beëindigen óf openlijk verantwoording afleggen over de norm, die ge voor Uw oordeel stelt (op welk terrein ligt deze bij U?), want voor de ernstige lezer ligt er geen enkele norm aan Uw beoordelingen ten grondslag, hoogstens Uw stemming of een gril. Als bewijs hiervan herinner ik aan Uw recensies van April 1949 en April 1950 over Erich Kleiber. In de eerste noemde U deze dirigent een "aanhitser" en "opjutter" van het orkest, die als "met een stoelpoot" dirigeerde. Een jaar later hadt ge niets dan lof voor hem. Reeds toen schreef ik aan de Redactie van de Groene dat ik me niet kon voorstellen hoe een dirigent in één jaar zó vooruit kon gaan......

Ge zult begrepen hebben dat ik U het bovenstaande schrijf naar aanleiding van Uw essay over de Otello-uitvoering. Het was in grote lijnen een schitterende prestatie (natuurlijk blijft er altijd iets te wensen) van een onvolprezen werk en het gaat niet aan dat gij op geen enkele grond, behalve misschien de aan het slot van Uw artikel genoemde, namelijk dat de gehele pers enthousiast was, zo'n uitermate grootse en verdienstelijke onderneming maar even met Uw quasi-gezag afkraakt.

W.L. Frijda

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA

  1. Zie 'Otello bij de Opera' in De Groene Amsterdammer van 23 mei 1953.
  2. "Geist, der stets verneint": Mephisto (Goethe): "Ich bin der Geist der stets verneint! Und das mit Recht; denn alles was entsteht ist werth daß es zu Grunde geht; Drum besser wär's daß nichts entstünde."