Matthijs Vermeulen
aan
E.J. Klinkenberg-Zeeman
Amsterdam, 27 april 1951
Amsterdam
Herengracht 330
27 April 1951
Zeer Geachte Mevrouw Klinkenberg,
Ondanks Uw goedheid zult U me langzamerhand wel een teleurstellend personnage vinden, omdat ik nog een ruime week gewacht heb met U te antwoorden op Uw tweede brief van 18 April. Maar terwijl ik mij in gedachte verschool achter het voorwendsel van "het te druk te hebben" om U te schrijven na Uw eerste verzoek, deze keer, geloof ik, was mijn uitvlucht ongeveer geldig. Ik zeg ongeveer. Want U weet wel, als er een beroep gedaan wordt dat een gemakkelijk weer te geven echo vindt, dan is de tijd niet van zoveel gewicht.
Maar wat U mij vraagt schijnt mij zeer moeilijk te definiëren. Ik heb een zoon gehad (hij is later gesneuveld) die in 1940 een Duits vliegenier, neergeschoten, en aan zijn parachute geland te midden van Franse soldaten, beschermde tegen de kameraden die hem te lijf wilden. Ik bewonderde die ridderlijkheid van mijn jongen. Maar instinctief gaf ik hem ongelijk.
Zo sta ik nu ook tegenover Uw tragedie. Als mij hetzelfde of iets analoogs overkwam zou ik de kracht willen hebben om te denken en te handelen zoals U. Ik weet echter zeker dat een ander, heftig deel van mijn wezen mijn gedrag niet zou goedkeuren. Welk deel 't beste is heb ik nog niet kunnen uitmaken.
Het stelt voor een verschrikkelijk probleem: Wat moet voorgaan: de rechtvaardigheid (het recht) of de liefde? Wij hebben nog niet de geringste ervaring, of slechts uiterst geringe, om daaraan een antwoord op die vraag te verifiëren. Want tot nu toe, schijnt me, is nimmer strikte rechtvaardigheid beoefend, en maar zeer zelden de liefde, de vergiffenis. De keuze wordt nog lastiger wegens deze eigenaardigheid der liefde: zij duldt alles, zij aanvaardt alles met een gelukkig hart, zelfs het gruwelijkste, het onberouwendste onrecht. Volgens de menselijke, en ook volgens de goddelijke [woord ontbreekt; maat/balans?], moet dat onevenwicht vereffend worden. Maar wanneer? maar waar? maar hoe? Misschien door een altijd grotere liefde, die ten laatste de ergste beulen vermurwt? Als ik zie van hoe ontstellend onnut in de loop der ganse geschiedenis de ontelbare offers gebleven zijn (want tegenover welke afschuwlijke eventualiteiten staan wij vandaag!) dan betwijfel ik zelfs de verdienste van het offer, en ik vraag me af, of het enige wat wij te doen hebben wellicht is om altijd de juiste maat te eisen op de juiste balans, – met de nodige voorzorg dat hierbij onze ziel niet verhardt en verdort.
Ik vermoed dat U eveneens hebt nagedacht over deze raadselen, en het spijt mij U geen betere oplossing te kunnen geven. Maar U hebt geluisterd naar de inspraak van Uw hart. Zij bewijst misschien niets waaraan men niet twijfelen kan. Doch zij getuigt stellig dat U in de evolutie een stadium bereikte dat ik niet anders kan doen dan bewonderen, zoals ik in mijn binnenste het gedrag waardeerde van Josquin; die het leven redde van een misdadiger, zonder dat het hem "hier" gebaat heeft.
Met Hoogachting,
Matthijs Vermeulen.
Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA