Hugo van Eeden
aan
Matthijs Vermeulen
Amsterdam, 4 november 1949
Vrijdag 4 Nov. 1949.
Vondelstraat 112
Zeer geachte heer Vermeulen
de verslagenheid die ik voelde toen ik zag dat in Preludium mijn recensie over Uw Ve was aangehaald onder de contra's, en op een vilijne manier aangehaald zodat het wel vijandig móest lijken, werd nog dieper toen Uw brief kwam. De hostiliteit die U uit mijn bewuste recensie gevoeld hebt, heb ik, toen ik die schreef, zeker niet gevoeld. Ik was verbijsterd door het gehoorde, en teleurgesteld omdat ik het niet mooi vond, terwijl ik verwachtte dat wél te zullen vinden. Ik sprak er na afloop even over met een paar anderen (namen doen er nu niet toe) en die zaten met de kwestie: "hoe moeten we dat in de krant zetten; want we bewonderen en vereren Vermeulen, maar deze muziek is onmogelijk." Zij hebben de doorzichtige methode gevolgd door U met Bruckner te vergelijken. Ik zelf wilde zo eerlijk mogelijk zijn, en mij niet door mijn verering en hoogachting voor Uw persoon en streven in mijn aesthetisch oordeel laten beïnvloeden. Ik ben helaas te scherp geweest. Ik heb de reactie van het publiek onpartijdig willen weergeven, vervolgens mijn eigen gedachten. Van hostiliteit was, nogmaals, geen sprake.
Ik zou het niet nodig vinden om op Uw onvriendelijke brief uitvoerig te reageren wanneer daarin geen sprake was van bedrogen vertrouwen, dat U in mij gesteld hebt door mij in Uw huis toe te laten. Laat mij het eerlijk zeggen, er is niemand onder de musici en critici met wie ik omga, tot wie ik zozeer opzie, aan wien ik met zoveel sympathie denk als aan U. Daarom heeft Uw schrijven mij somber gestemd. Uw enorme kennis op musicologisch en literair terrein imponeert mij steeds opnieuw. De felle en consequente wijze waarop U het muziek-beleid in De Groene voert, heeft mijn grote bewondering. Ik voel in U in al deze opzichten verre mijn oudere en meerdere. Daarom ben ik altijd bereid om "terechtwijzingen" te accepteren. Maar waarom zou ik niet onkundig mogen zijn omtrent Claudel? ik heb mij nooit als een autoriteit op dit gebied opgeworpen. Waarom zou het mij niet vrij staan om niet te houden van de liederen van Diepenbrock? of liever, waarom zou U niet kunnen verdragen, dat iemand diens muziek niet lijden mag? Mijn vrouw en ik hebben vaak getracht ons in Diepenbrock te verdiepen. Wij vinden echter zijn melodiek gezocht, geaffecteerd; wij kunnen zijn inspiratieve bewogenheid niet volgen, niet waarderen; (bijv. in Due Canzone; Jesu ego amo te.) Het is mogelijk, dat Uw naë verwantschap met de mens Diepenbrock Uw oordeel over hem als kunstenaar beïnvloedt en Uw bijzondere geprikkeldheid over mijn uitlating verklaart. Van mijn kant zou ik het echter zeer wel mogelijk achten om een criticus te blijven waarderen, die over enige boeken of gedichten van Frederik van Eeden een ongunstig oordeel toont te hebben (zoals ik trouwens zelf ook heb).
Nogmaals: U heeft zelf in De Groene verschillende personen, bijv. Mengelberg en Jordans, op heel wat grover en grievender wijze aangevallen dan ik het ooit zou doen. U was daarin persoonlijk, wat ik altijd tracht te vermijden. Toen U niet persoonlijk wilde zijn, was U verbaasd, dat men U een proces aandeed wegens belediging, zoals Vogt. Hier verwacht U dus wél een scheiding van het persoonlijke en het zakelijke. Van Flothuis weet ik, dat hij U zeer waardeert; nochtans was zijn critiek scherp en zakelijk.
Meer kan ik er niet van zeggen. Ik voel me verdrietig, vooral omdat U het gebeurde als een breuk van gegeven vertrouwen beschouwt. Ik zal natuurlijk Uw consigne opvolgen en doen alsof ik U niet ken.
Hoogachtend,
Hugo van Eeden
P.S. De artikelen van Rud. Escher heb ik evenals de Uwe allemaal met spanning gevolgd.
Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA