Matthijs Vermeulen
aan
Frederic von Eugen
Amsterdam, ± 27 april 1949
Een paar dagen voordat ik Uw brief ontving van 25-IV, waarin U nog de mogelijkheid opperde eener publicatie van "Gedirigeerde Kunst" in de Nieuwe Stem, had de Redactie mij dit stuk reeds teruggezonden als ongeschikt. Niet wegens den inhoud doch wegens de afmeting, daar het tijdschrift meent slechts bijdragen te kunnen bevatten van maximum 15 pagina's, gelijk de Secretaris mij in een welwillend schrijven mededeelde.
Ik dank U zeer voor de snelle behandeling van het essai, en niet minder voor Uw woorden van waardeering. Omdat ik den laatsten tijd verschillende boekjes van ongeveer denzelfden omvang had zien verschijnen in den handel (o.a. een lezing van Toergenjew) en ook omdat ik er twee maanden hard op gewerkt had (hetgeen De Koepel zeer gracieus beloond heeft door mij een kaart uit te reiken van ongelimiteerd lidmaatschap) en verder omdat het onderwerp mij actueel scheen, zelfs passionneerend, dacht ik mij te kunnen veroorloven U het stuk aan te bieden voor een uitgave.
Het spijt mij natuurlijk dat ik mij vergist heb. Daar U mij zegt dat nader overleg niet uitgesloten is, mag ik den wensch niet laten varen Gedirigeerde Kunst te zien gedrukt bij U. Maar gaarne zou ik U vragen mij Uw definitieve beslissing met niet minder spoed te willen melden dan Uw voorloopige. Zooals ik U zei tijdens ons gesprek waaraan ik met evenveel genoegen terugdenk als U, moet ik op enigerlei manier proberen mijn finantiële positie te verbeteren. De Groene betaalt mij f 200.- per maand – wat ik beschouw als een redelijk honorarium, alle omstandigheden in acht nemend, – maar dit bedrag vormt mijn hele persoonlijk inkomen. Het blijft een beetje weinig, na mijn terugkeer drie jaar geleden, naar Holland. Als kleine remedie daartegen heb ik eraan gedacht om een aantal artikelen van mij te "bundelen". Bestaat daarvoor bij U als uitgever kans? Ik weet mij door een oprecht en sterk gevoel van dankbaarheid aan U gebonden. Het liefst onderneem ik niets wat U zoudt kunnen beschouwen als een miskenning der buitengewone goedheid en van den steun welke ik gevonden heb bij U.
Het spreekt van zelf dat ik op de afspraak met Lichtveld een paar dagen gerekend heb. Wanneer Uw plan doorgaat om ook over de muziek iets geschreven te zien dat de mensen leert luisteren en horen, zou ik wel gaarne kennis nemen van de wijze waarop Lichtveld dit gegeven behandelde in de litteratuur. U vertelde mij dat zijn boek is uitverkocht. Zoudt U mij Uw eigen exemplaar desnoods enkele weken willen lenen? Het idee van leren luisteren en horen scheen mij vruchtbaar en lokte mij aan.
Mag ik U hierna nog lastig vallen met een administratieve aangelegenheid? Wanneer ik mij niet erg vergis (maar andere gedachten verhinderden om mij daarover zorg te maken) dan staat de laatste termijn (April 1948) van hetgeen U mij als voorschotten zo prinselijk inwilligde, nog te wachten. Ik had mij met deze kleinigheid willen wenden tot den heer de Meris, doch vernam op Singel 262, dat hij daar niet meer werkzaam is. Mocht uit de boekhouding blijken dat ik in dwaling verkeer, duid mij deze verstrooidheid dan niet euvel.
Omdat mijn IV Symphonie op 10 Juni te Rotterdam zal worden uitgevoerd (wat mij noodzaakt tot het corrigeren van honderden pagina's orchest-partijen) kon ik U tot mijn spijt niet onmiddellijk antwoorden. Maar zeer gaarne zal ik van U uitnodiging krijgen tot een nieuwe samenkomst.
Met vriendelijke groeten en
de meeste Hoogachting
M.V.
concept
Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA