MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19490321 P. Lamberts Hurrelbrinck aan Matthijs Vermeulen

P. Lamberts Hurrelbrinck

aan

Matthijs Vermeulen

21 maart 1949

21 Maart 1949

725 Prinsengracht

Zeer Geachte Heer

Met grote belangstelling heb ik j.l. Vrijdagavond Uw lezing in de KOEPEL gevolgd. Bij de daarop volgende discussie waren de indrukken, die Uwe woorden bij mij hadden opgewekt nog niet voldoende bezonken, maar nadat ik de gelegenheid heb gehad deze te verwerken, voel ik een behoefte U deze mede te delen.

U klaagde – en terecht – over de verwording van de hedendaagse kunstenaars die het leven en de mensen afschilderen met de somberste kleuren. Maar is een dergelijke kunstopvatting niet de neerslag van de algemene levensopvatting van de moderne mens?

De kunstenaar analyseert het leven met een microscoop en geeft daarna zijn bevindingen weder onder een vergrootglas. Hij brengt zijn publiek tot het bewustzijn van datgene wat in diens onderbewustzijn sluimert.

Het is verkeerd om maatschappelijke verschijnselen met één enkele formule te willen verklaren, – daarvoor is het leven te gecompliceerd – maar er vallen toch steeds enkele factoren naar voren te brengen, die een beheersende invloed uitoefenen op de denkwijze van een generatie.

Ik geloof, dat een der belangrijkste oorzaken van de verwarring waarin de huidige mens geestelijk leeft, het ontbreken is van een vast en allesbeheersend Geloof – waarmee ik volstrekt niet uitsluitend een godsdienstig geloof op het oog heb.

Wat hield, gedurende de oorlog, in alle bezette landen, ondanks alle verdrukking de mensen staande? Het vaste geloof in de uiteindelijke overwinning, hoe onredelijk deze verwachting, vooral gedurende de eerste maanden ook voor verstandelijke redenering schijnen mocht. Dit geloof bezielde het Engelse volk in die wanhopige dagen toen het geheel alleen tegen de overmacht van een onoverwinnelijk lijkende vijand stond en dit geloof leefde in De Gaulle, toen hij geheel alleen het verzet begon te organiseren – La France a perdu une bataille mais pas la guerre.

In die sombere dagen is ten minste één kunstwerk met het plusteken ontstaan – ik bedoel de symphonie "Het beleg van Leningrad" van die russische componist met de onuitsprekelijke naam. Temidden van die hel van bommen en granaten, die ik in de muziek hoorde, meende ik toch duidelijk ook een juichkreet te ontwaren en zo ik ooit de componist kon ontmoeten dan zou mijn eerste vraag wezen: "geloofde U aan de overwinning toen U dit werk componeerde?" Ik ben overtuigd, dat zijn antwoord wezen zou: "ik was er zeker van".

Ik las onlangs in de krant, dat de russische machthebbers tegenwoordig hun landgenoten wijs maken, dat alle grote uitvindingen op ieder gebied, door Russen zijn gedaan en dat de levensstandaard in de kapitalistische landen ver beneden die van het russische volk staat. "Gelukkige mensen" dacht ik bij mij zelf, zij horen geen buitenlandse radio, zij lezen geen buitenlandse kranten, zij weten niets dan wat hun machthebbers hen voorkauwen en daardoor geloven zij, dat zij gelukkig zijn. "Geloven" dat men gelukkig is – is dat niet het volmaakte geluk? In het weemoedig terug verlangen naar vooroorlogse dagen, dat men overal waarneemt, klinkt steeds het berouw door, dat men toen zijn geluk niet besefte en er hierdoor minder van genoot.

De tegenwoordige mens gelooft in niets meer en een der oorzaken hiervan is dat hij te veel weet. U hebt dit zeer kenschetsend uitgedrukt met de woorden "hij ziet door honderd vensters". Wij weten, dat zoals de Russen op plompe wijze door hun machthebbers bedrogen worden, wijzelf door onze regeringen op meer geraffineerde wijze om de tuin worden geleid.

Heeft er ergens ooit een devaluatie plaats gevonden waaraan niet de plechtige verzekering van de betrokken regering vooraf ging, dat aan devaluatie niet werd gedacht? Wat deed dat praatcollege van de Volkenbond? Moet de herinnering aan deze afgestorvene ons geloof geven in de Uno? Het "vodje papier" van von Bethmann Holweg was niet anders dan de moderne waardering van een verdrag, uitgesproken door een cynicus. Maar wat is cynisme anders dan hardop zeggen wat anderen in stilte denken. De rechtsgeldigheid van verdragen tussen mogendheden wordt nog enigszins in stand gehouden door de onderlinge vrees voor elkaar. Maar wat is de rechtszekerheid tegenwoordig van het alleenstaande individu, zolang hij niet de macht van een klassegroep achter zich heeft, tegenover de Staat? Aan het Algemeen Belang wordt ieder individueel geluk genadeloos opgeofferd.

Dit knagende gevoel, dat onuitgesproken leeft in het onderbewustzijn van ieder mens is de oorzaak van die onzekerheid, ongerustheid, gejaagdheid en vage angst, die onze tegenwoordige generatie kenmerkt. Een obsessie, die na de laatste oorlog tot een paroxisme is gestegen, dat tussen 1918 en 40 op de voorgrond trad maar waarvan de eerste symptomen zich reeds vóór 14 vertoonden. En waar de kunstenaar, ieder op zijn eigen wijze, volgens zijn persoonlijke geaardheid en temperament in zijn werk de invloed ondergaat van de spheer waarin hij leeft, vinden wij dezelfde wordingsgang terug in de kunst gedurende deze laatste halve eeuw. Mag men dit de kunstenaars als een verwijt aanrekenen?

De moderne kunstenaars doen mij denken aan een zwerm postduiven. Het vertrek van een postduif is een prachtig schouwspel. Uit zijn mand losgelaten, stijgt hij omhoog, de vrije lucht in en fladdert daar in wijde kringen, hulpeloos zoekend rond. Men voelt, dat als hij geluid geven kon hij angstig krijschen als een zeemeeuw zou. Maar dan opeens komt het moment, dat hij zijn richting gevonden heeft en dan vliegt hij weg met rustige vleugelslag, pijlsnel en rechtaf op het doel, een kunstwerk van schoonheid schrijvend in de lucht na het gestamel van zijn ordeloos klapwiekend richting zoeken.

Zo ook de kunstenaar, wanneer hij, eenmaal verlost uit de onzekerheid van zijn tegenwoordig aarzelend zoeken, tenslotte de richting gevonden zal hebben naar een doel waarin hij gelooft.

U noemde als enige uitzondering Mevr Henriette Roland Holst. Ik ken haar werken niet, maar heb wel van haar levensloop gehoord. Werd deze niet gedragen door een machtig geloof in een ideaal, dat zij zich voor ogen stelde – de verheffing van de arbeidersstand – een geloof, dat richting aan haar werken gaf?

U noemde als voorbeelden van kunstenaars, die ondanks persoonlijk leed toch kunstwerken van grote schoonheid schiepen – Beethoven en Renoir. Maar Beethoven leefde in een heroïsche tijd, Renoir in een periode van beate voldoening ener bourgeoisie satisfaite. In beide tijdperken bezat de mensheid het geluk van een geloof – het doet er niet toe of wij die geloofsbelijdenissen achtenswaardig of verwerpelijk vinden. Een kunstenaar kan ook in opstand komen tegen het geloof van zijn tijd, maar ook dan weet hij de richting in welke hij zijn pijlen af moet schieten. De hedendaagse kunstenaar fladdert rond in een wanhopig zoeken naar een keus tussen verschillende richtingen als -ismen aangeduid.

Tijdens de discussie heeft een Uwer vrouwelijke opposanten U de vraag voorgelegd of Uzelf met Uwe zwartgallige visie op de hedendaagse kunst ook niet tot de door U zo veroordeelde minuscategorie behoort. U gaf dit toe. En op een volgende vraag of U ergens symptomen van komende beterschap zag hebt U ontkennend geantwoord.

Ik veroorloof mij beide beweringen tegen te spreken. In Uw magistrale voordracht hebt U gewezen op de ziekte waaraan de hedendaagse kunstenaars lijden en U hebt hiermede Uwe toehoorders tot nadenken gebracht. Dit is een grote plus.

Velen zullen, evenals ik, naar de oorzaken van het door U blootgelegde euvel gezocht hebben en het doet er niet toe of al deze diagnosen gelijkluidend zullen zijn.

De aanwezigheid van een kwaal te onderkennen is de eerste stap die naar het zoeken van zijn aard en naar de middelen tot genezing leidt.

Waarin ik mij echter diametraal tegenover U stel is wanneer U genezing door dirigisme aan beveelt. Goddank sprak U deze aanbeveling slechts aarzelend uit en gaf U geen antwoord op de vraag welke autoriteit deze genezing dan zou moeten dirigeren. Vergis ik mij wanneer ik in die aarzeling de tweestrijd voelde tussen de kunstenaar in U met de verstandsmens? De kunstenaar, die niet het woord durfde uitspreken, dat op de achtergrond der gedachten van de verstandsmens zweefde – de Staat.

Neen – liever een grandiose ondergang in de chaos van anarchie, dan aan de kunstenaars een richting op te leggen, hun een staatsgeloof voor te schrijven dat niet uit hun eigen boezem opwelt.

Ik geloof, dat ook zonder dirigisme een reactie op komst is, dat de mensheid tenslotte uit haar tegenwoordige onzekerheid, als een postduif weer een vaste richting, een geloof zal vinden, waarvan de neerslag zich dan kenbaar zal maken in de kunst. Wanneer zal dit genezingsproces voltooid zijn? Over 50 of over 100 jaren? Een tijdperk, dat in de geschiedenis der mensheid minder telt dan 50 of 100 dagen in het leven van een mens. Aan iedere morgenschemering, zelfs van de warmste zomerdag gaat een tijd van huiverige koude vooraf. Het ongeluk van onze generatie is, dat wij in deze periode leven, dat ons geslacht de zon niet meer zal op zien gaan.

Ik heb eigenlijk nog zo veel te zeggen over Uw voordracht, die een diepe indruk op mij heeft gemaakt, maar ik heb misschien reeds te veel van Uw aandacht gevergd. Ik heb enkele dezer indrukken door Uw lezing bij mij opgewekt op papier willen uitwerken en zend ze U toe in het geloof, dat een kunstenaar er steeds gevoelig voor is te bespeuren, dat hij de invloed uitoefent op onbekenden, en dat hij hen tot nadenken heeft gebracht.

Met de meeste hoogachting

P. Lamberts Hurrelbrinck

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA