Piet Ketting
aan
Matthijs Vermeulen
Rotterdam, 10 maart 1949
Van Beuningenstraat 7.
Rotterdam.
10 Maart 1949
telef.: 48354.
Aan Matthijs Vermeulen.
Met aandacht heb ik Uw artikel "Muzikale onderrichting" gelezen. Naar aanleiding hiervan zou ik U gaarne drie vragen willen stellen, welke overigens met het eigenlijke onderwerp (het boek van J. Vranken over contrapunt) niets te maken hebben.
U schrijft: "En later, toen de manie van de canon terugkwam als manie van de fuga, of als obsessie van canon en fuga tegelijk, bezigde Bach zijn eigen formules, direct afgeleid van de middeleeuwsche spraakgewoonten. Die formuleeringen waren bij Bach en zijn tijdgenoten wederom ontsproten uit een directe impuls, uit een aandrift, welke hen bewoog tot de rhythmen, de toonwendingen, waarin hun gevoelens zich bij voorkeur aftekenden, stolden als klank. Sindsdien evenwel, sinds Bach, in wiens culminerende werken (Das musikalische Opfer, Die Kunst der Fuge) ...... etc."
Vraag 1: wat verstaat U onder "Bach zijn eigen formules", welke zijn deze?
Vraag 2: acht U verschil aanwezig in de formuleeringen van Bach en die van zijn tijdgenoten?
Vraag 3: hoe toont U aan, dat Das musikalische Opfer en Die Kunst der Fuge culminerende werken zijn?
U kunt van mij niet verwachten, dat ik met subjectieve uiteenzettingen of "gevoelens die als klank stolden" als antwoord tevreden zal wezen. Trouwens: ik verwacht in het geheel niet van U, dat U zulks van mij zoudt verwachten. En ik zie dus belangstellend naar reëele gegevens uit!
Piet Ketting.
Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA