MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19471101 D. Goedhart aan redactie DGA

D. Goedhart

aan

aan redactie De Groene Amsterdammer

Aan de kunstredactie van de Groene Amsterdammer in het bizonder aan de heer M. Vermeulen Frederiksplein

Amsterdam.

Amsterdam, 1 november 1947

Amsterdam, 1 November 1947

Mijne Heren,

De zeer individuele en derhalve subjectieve artikelen van de heer Vermeulen over muziek en muziekuitvoeringen hebben in mij al veel eerder een wrevel gewekt, een wrevel, die mij na lezing van enkele zinsneden in het laatste artikel "Positie onzer muziek" doen besluiten tot protest, tot verweer, tot een tot-de-orde-roepen.

In kennis, in muzikale opvoeding ben ik ongetwijfeld verre de mindere van de Heer Vermeulen en veel van hetgeen hem goeddunkt in uw blad neer te schrijven wil ik als juist aanvaarden, althans als een deel van de waarheid. De stelligheid waarmede hij zijn stellingen, zijn opvattingen op tafel brengt laat mij met de mond vol tanden staan, omdat ik niet voldoende in staat ben bij gebreke aan kennis de waarde en de waarachtigheid van een muziek stuk "technisch" te beoordelen. Ik ben alleen maar iemand, die dorstig is naar muziek, die heel vaak uiterst dankbaar is voor de vreugden in het Concertgebouw beleefd, iemand die met een rijkere geest en een getroost hart naar huis gaat na het horen van een "in de doofpot thuishorend" Schiksalslied van Brahms, dat door de heer Vermeulen wordt gekwalificeerd als oud-modische ("altmodisch" zegt de Duitser) liedertafel-stijl; iemand die de uitvoering van Mozart's g-moll symphonie langdradig noch leeg noch conventioneel heeft gevonden doch in tegendeel in deze uitvoering bij elke noot, elke nuance te meer overtuigd raakte van het diepe begrip, dat de dirigent voor deze muziek had; kortom iemand, voor wie muziek en muziekmaken blijkbaar veel meer betekent dan voor uw recensent die, een paar procent uitzonderingen daargelaten, én muziek én uitvoering alleen maar voortdurend weet uiteen te rafelen, ze kauwt, herkauwt, minutieus op onderdeeltjes onderzoekt, ze toetst aan zijn individuele opvattingen, ze verwerpt wanneer ze daarmede niet in strikte overeenstemming zijn. En wanneer hij gedurende een concert de ruisende wiekslag van de muziek niet ervaart, wijt hij dat niet aan zichzelf maar aan hem, die dirigeerde; hij komt zelfs niet op het denkbeeld, dat hijzelf wellicht weinig ontvankelijk was wegens ingedisponeerdheid.

Het is voor de heer Vermeulen nimmer een maatstaf geweest, dat een vol concertgebouw een dirigent, een solist, een ensemble lang en geestdriftig toeklapte. Ik weet dat. Maar ik weet beter dan hij blijkbaar weet, hoe ontzaglijk dankbaar velen Bruno Walter zijn geweest voor zijn concerten en in het bizonder juist voor zijn door de heer Vermeulen gebrandmerkte directies van Mozart, Wagner en in de eerste plaats van de 1e symphonie van Mahler. Ik ben nog niet bekomen van mijn verbazing, nee ergernis, toen ik in het aangehaalde artikel las, dat het contact tussen spelers en dirigent slechts zeer zelden de "radiërende vonk" deed ontspringen aan welks tover niemand kan ontsnappen, die zich in het werkingsveld bevindt. Kan de heer Vermeulen in de zaal of op het podium beoordelen of die "radiërende vonk" wel of niet van dirigent op orkestlid oversprong? Nee, dat kan hij noch ik beoordelen; alleen een orkestlid kan dat beamen of ontkennen want dit is een zo persoonlijke ervaring, nauw verweven met duizenderlei physieke en psychische factoren, dat generaliseren onmogelijk is.

Ik sta verstomd over uitdrukkingen als: "Walter weet nog zeer goed hoe het moet en kan het doel nog intellectueel benaderen". Ik wrijf me de ogen uit als ik moet lezen: "de muziek schijnt echter geen directe persoonlijke ervaring en levensstroming voor hem te kunnen worden doch slechts brillante weerkaatsing van hetgeen hij eertijds ervoer en zich met het verstand herinnerde".

Dit wordt dan neergeschreven met de stelligheid van een orakelspraak. Zo is het, en het komt niet in het hoofd van de schrijver op, dat er mogelijk nog afwijkende opvattingen kunnen zijn. Zijn die er wel, dan is het simpele verschil alleen daar-in gelegen, dat des schrijvers opvatting onder ogen van duizenden lezers komt en de afwijkende mening geen kans krijgt.

Want wie ook het voorrecht heeft genoten zowel in de zaal als op het podium getuige te mogen zijn van de directie van Walter weet beter dan de heer Vermeulen blijkbaar weet, hoe intensief het contact tussen spelers en dirigent geweest moet zijn, hoe deze dirigent de muziek meespeelde, nee meecomponeerde, creëerde, schiep op het ogenblik, dat zij klonk, hoe deze muziek hem bezat, hem alles om zich heen deed vergeten behalve juist de muziek zelve. Ik heb Walter tweemaal na de 1e van Mahler naar boven zien lopen en kon hem van dichtbij gadeslaan. Niets op zijn zeer vermoeid gezicht wees op iets van de succesvolle dirigent, die het ten gehore gebrachte werk "nog intellectueel weet te benaderen" en er alleen maar een brillante uitvoering van wist te geven. Dit gezicht, onvergetelijk voor wie het heeft mogen zien juist door zijn intense naar-binnen-gekeerd-zijn, uitgeput waarachtig niet door de lichamelijke inspanning van de sobere directie, maar uitgeput door de innerlijke verteerdheid die de muziek in de dirigent teweeggebracht moet hebben, sprak meer dan de hele 1e symphonie zelf zou kunnen. Dit gezicht met zijn naar-binnen-gerichte verzonkenheid, stil, diep-ernstig, deed ieder die het zien kon, weten: voor deze mens is deze muziek een steeds weerkerende innerlijke ervaring, een ontzaglijke, zware belevenis, een levensstroming, telkens opnieuw een geboren worden, een ontdekking, zeker geen verstandelijke herinnering aan hoe-het-eens-is-geweest, doch een opnieuw beleven, scheppen, ermede worstelen. Meer dan de klank zelve, meer dan alle gebaren, die de directie vordert, sprak dit gelaat van een zware innerlijke arbeid niet tengevolge van de "technische realisering der gedirigeerde werken" maar tengevolge van het opnieuw doen ontstaan der muziek zelve. Niets van zelfverzekerdheid, van koude intellectualiteit, van mooidoenerij was op dit gezicht te lezen, geen verwarring wegens het warme applaus en de eindeloze toejuichingen, maar stille bevrediging-omdat-het-zo-schoon-is.

Ik kan mij niet beter uitdrukken. Ik heb in mijn leven veel uitvoerende kunstenaars van dichtbij gezien nadat de laatste noot verklonken was en dan is het dikwijls een teleurstelling op hun gezicht die trekken van genoegzaamheid, zelfingenomenheid, hooghartigheid te moeten ontwaren die in flagrante tegenspraak tot het dienstbare kunstenaarsschap staan. Niets daarvan bij Bruno W alter.

En omdat de heer Vermeulen meent gehoord te hebben, dat Walter het heimelijke vuur momenteel ontberen moet prostesteer ik tegen zijn critiek. Ik weet heel goed, dat men de waarde van een concert niet kan meten aan de gelaatsuitdrukking van de uitvoerende kunstenaar maar ik verwacht, dat de heer Vermeulen mij goed begrijpt. En mijn protest spruit er niet uit voort, dat ik Bruno Walter zo'n aardige man vind of om dergelijke backfisch-achtige sentimentaliteiten om een "oude man", maar ik zet het op papier uit overweging, dat dit soort critieken getuigen van kortzichtigheid, in dit geval kortzichtigheid in de letterlijke en figuurlijke betekenis. Bovenal verzet ik mij tegen dit geschrijf omdat uw lezers de algemene indruk moeten krijgen, dat hetgeen de heer Vermeulen zoal in uw blad wenst te vertellen de communis opinio van muziekminnend Amsterdam is. En dat is het bepaald niet!

Laat hem dan weten, dat er buiten hem nog vele hoorders leven, die ook weten wat grote dankbaarheid is, welk een dankbaarheid zij juist aan Bruno Walter voelen verschuldigd te1 zijn voor een uitvoering als van Mahler's 1e symphonie nadat ons deze muziek een jaar of 6 werd onthouden. Juist déze muziek te mogen horen naar de opvatting en in de levenskrachtige vertolking van hem, die meer dan enig mens in staat is haar te begrijpen en te boetseren, dat is een voorrecht waaraan geen subjectieve en dus mogelijk foutieve mening van enige criticus ook maar iets kan veranderen.

Welk doel, welk nut heeft zulke critiek toch eigenlijk? Haar doel, ik kan het niet anders voelen, schijnt mij alleen het ventileren van persoonlijke grieven, opvattingen. Haar nut is m.i. nihil. Nooit heb ik begrepen wat de critici toch bezielt om elke kunstuiting onmiddellijk op een operatietafel te leggen. De methode van kunstcritiek, die de heer Vermeulen hanteert, acht ik daarenboven kwetsend. Ik wil gaarne aannemen, dat de Bevrijdingssymphonie van de heer Byvanck, dat de werken van de heer Koetsier en van al diegenen, wier composities geen genade in de oren van uw recensent kunnen vinden, inderdaad niet met de "Prélude à l'après-midi d'un faune" op gelijke hoogte staan, maar ik moge de heer Vermeulen er aan herinneren, dat werken, die thans zelfs zijn goedkeuring kunnen wegdragen, 50 of 100 jaar geleden waarschijnlijk met eenzelfde minachting door de toen schrijvende critici van de tafel zijn geveegd. Ook een criticus kan zich vergissen en het komt meer voor, dat zij hun oordeel moeten herzien.

Kwetsende critieken, zoals de heer Vermeulen ze levert, grieven mij en met mij, daar ben ik van overtuigd, velen. En de bizonder subjectieve recensies, die de heer V. schrijft beïnvloeden uw lezers onjuist. Uw lezer in Groningen, die het concert van Walter niet kon horen, zegt na het lezen van het artikel van de heer V. bij zichzelf: die concerten van Walter hadden blijkbaar ook niet veel meer om 't lijf. Want waaraan kan de man zijn oordeel anders toetsen dan aan dat van uw uiterst subjectieve recensent? Dit soort critiek beïnvloedt de lezer onder het voorwendsel hem op te voeden. Zij zegt: zo ís het, zo is Walter, maar de schrijver vergeet zichzelf steeds voor ogen te houden, dat ook hij slechts één mens is en dat ook hij alleen maar over beperkte vermogens beschikt.

Ik protesteer daarom tegen hetgeen over Bruno Walter werd geschreven. Ik acht dit onjuist (waarover we lang en gezellig, doch vruchteloos kunnen discussiëren) en tendentieus. Nogmaals, in muzikale kennis slaat de heer V. mij met stukken. Maar muziek wordt niet alleen beleefd langs de weg der kennis; zij wordt beleefd met het hart en wij hebben het nu over de vreugden, die de muziek geeft, soms met volle handen, soms karig. Laten wij in deze verscheurde wereld wat meer appreciatie laten blijken voor een ieder, die ons nader tot de muzikale hemel brengt. Laten wij bij het aanleggen van onze individuele maatstaven tegenover een minder geslaagde compositie, een matige voordracht nooit vergeten, dat de muziek tot ons komt door de mens en dat die mens tracht ons iets te geven. Dat op zichzelf eist van ons waardering! Laat ons eens ophouden met dit afschuwelijke gevit, deze hinderlijke betweterij en betdoenerij en een weinig meer dankbaarheid tonen voor hetgeen anderen ons geven, ook als we het met hun opvattingen niet helemaal of helemaal niet eens zijn.

En neemt u wat mij aangaat deze ontboezeming eens in uw blad op in uw eigen woorden en houdt eens een enquête onder uw lezers over die vraag: hoe denkt u over kunstcritiek en wat verwacht ge ervan? Ik wil niet per se gelijk hebben maar ik heb het vermoeden , dat mijn protest in veler hart weerklank vindt.

Hoogachtend,

D. Goedhart.

Hobbemakade 117 II

Amsterdam Zd.

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA

  1. gecorrigeerd, oorspr. 'is'.