MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19460704b Matthijs Vermeulen aan Thea Diepenbrock

Matthijs Vermeulen

aan

Thea Diepenbrock

Louveciennes, 4 juli 1946

Louveciennes

Donderdag-avond

4 Juli 1946

Sponsa dilecta,

wij zijn weer een stap verder. Je kunt worden afgekondigd. Ik was daarjuist bij pastoor Besles die me opnieuw ontving met een groote amicale tevredenheid. Ik heb hem uitgelegd wat hij doen moest, en aanvankelijk overbodig vond: jouw afroeping. Hij heeft zich onmiddellijk aan 't redigeeren gezet van een briefje voor Kap. C. Koene, aan wien hij eveneens mijn interrogatoire stuurt. Omdat een Franschman steeds hulpeloos staat wanneer hij iets te pennen krijgt in een hem wildvreemde taal heb ik hem aangeboden het adres te schrijven, hetgeen hij met blijdschap aanvaardde. Ik ben in zijn fauteuil gaan zitten en heb 't geschreven. Ik gaf hem ook de postzegels, die ik bij me gestoken had. Dus als je wilt kun je een dag nadat je dit leest bij Kap. Koene gaan informeeren of het stuk gearriveerd is. Toen past. Besle zag dat ik gedoopt ben op den dag mijner geboorte zei hij: On est des vrais chrétiens chez vous. Hij keek me aan en voegde er lachend aan toe: Et vous le resterez toujours, je vous le dis!

Terwijl ik bij curé Besle was kwam Denise Launay bij hem, om hem even te spreken. Zij was vroeger hier organiste. Ik ken haar niet persoonlijk en weet niet hoe zij speelt. Maar mijn dochter en Josquin hadden groote sympathie, bewondering en vriendschap voor haar. Zij voerde hier met het koortje der kerk werken uit die met de middelen waarover zij beschikte onmogelijk konden lukken; maar dat getuigt niet noodzakelijk tegen haar muzikaliteit; het kan er ook vóór getuigen. Zij is een kleine brunette; ongetrouwd; aardig; even in de dertig; werkzaam als bibliothecaris op de muzikale afdeeling der Bibl. Nationale. Ik vond 't een curieuze coïncidentie dat zij daar binnenkwam terwijl ik er was, daarom vertel ik het je. Mocht je graag hebben dat Joanna "iets" zingt bij ons trouwen dan zouden wij Denise Launay tamelijk veilig kunnen vragen als organiste en begeleidster. Zeg 't me dan zoo spoedig mogelijk, opdat ik met den Curé de zaak afspreek. Stuur me dan ook zonder verwijl de muziek welke je kiezen zult. Hoe eer ik dat zou kunnen regelen hoe beter, want ik denk erom dat wij trouwen in de vacantie, wanneer iedereen niet altijd beschikbaar is tenzij je te voren er beslag op legt.

Hetgeen je verhaalt over Karel Mengelberg, dat men zoo wel aan me zien kon dat ik op dien avond bij Stokvis al dol op je was, grenst aan het ongelooflijke en zweemt weer naar het fantastische. Het merkwaardigste is, wanneer mijn stem of mijn doen een voor mijzelf latent gevoel vertolkt hebben, dat hij het niet alleen waarnam, doch dat hij het onthield. Maar het zonderlingste is dat zijn waarneming vermoedelijk juist was. Want terwijl ik dat van je las herinnerde ik mij plotseling dat er in de wijze waarop ik je sprak over je pianospel een accent was waarover ik mijzelf verbaasde toen ik het gezegd had, en dat ik in 't verdere verloop van den avond mij met bijzondere liefheid tot Anny gewend heb om het accent dat mij verwonderde te corrigeeren. Maar als K.M. een accent hoorde dat mij ontsnapte, kan dat jou ontgaan zijn tot wie mijn verborgen ik zich richtte?? – En heeft die K.M. zulke fijne, intelligente ooren? – Wonderbaarlijk, dat geheime wezen in den mensch; want het zal wel niet enkel in mij zoo mysterieus waakzaam zijn. En wonderbaarlijk, zooals dat geheime wezen in mij zijn weg gevonden heeft naar jou.

Frappant ook dat je nog een brief van Anny vinden moest waarin zij je zegt dat ik een andere vrouw moest hebben. Ik las dat niet. Wanneer zij zulke dingen, of andere, ik weet 't natuurlijk niet, aan je schreef, overtrad zij koelbloedig onze conventie, en zij liet me haar brief niet lezen. Het is drie of viermaal gebeurd. Eens zelfs, dat heugt me uitstekend, heeft zij me bij je geprezen omdat ik geen rancune toonde en geen revanche nam!! In dat vrijwillig wegcijferen en uitwisschen van zichzelf – tègen mijn wil, tègen mijn verlangen, – maar omdat zij zéér diep zag, – omdat zij alleen het goede wilde voor mij, – omdat haar liefde zóó ver gaan kon, – heeft Anny wel iets zeldzaams, iets subliems, iets onnavolgbaars bereikt. Want wat verschrikkelijk, wat tragisch voor haar was, heeft zij inderdaad geconstateerd met luchtigheid, geen seconde heeft zij erover gejammerd, behalve in haar binnenste, en behalve op dien eenen dag welken ik je beschreef, en altijd is zij even lief gebleven, minzaam, glimlachend. En al dat bewonderenswaardig heroïsme tègen mijn wil, dien ik haar duizendmaal gezegd heb, – maar wijl zij oordeelde dat het moest, wijl zij wist dat het moest. Tot na haar dood, tot in het onzichtbare, is zij consequent gebleven. Hoe zal ik het noemen, liefste, dat zij aan mijn liefde voor jou dien prijs gaf, en nog in het hiernamaals dien prijs bleef geven? Door haar onvergelijkbaar offer toont zij mij, bewijst zij mij, dat jij, Thea, onvergelijkbaar bent. Maar hoe kan ik dat verdienen? Hoe kan ik dat verdienen, Thea?

Je mag me gerust plagen, lieverd, met je touwtjes, en me stempelen tot romanticus! Als je ondertusschen maar niet gelooft dat ik de knoopen van een douanier zou verwarren met knoopen van jou, en dat ik ze niet weet te onderscheiden! Ik ben realistischer en oplettender dan je denkt! Niet àlle knoopen van je pakjes zeiden me wat. Waarom niet? Dat mag joost weten. Ik beken je graag dat het idee van een douanier die daaraan futselen zou totnutoe niet in mij opkwam! Op welke manier zij de pakjes onderzoeken, en of zij ze àlle nasnuffelen, ik weet er niets van. Doch enkel wanneer je mij overtuigen kunt dat ik bij de knoopen van het pakje, waaruit het hemd van Jany gestolen werd, gefantaseerd heb, dan geef ik me gewonnen, en zal ik mij (met spijt!) beschuldigen een illusionist te zijn geweest!!

Ik heb het portret van Peter een groot aantal malen bekeken, trachtend er in door te dringen. Het is wel een sympathieke, karakteristieke kop. Een mooi voorhoofd, zoo gezien. Maar in de uitdrukking der oogen, dunkt me, ligt iets twijfelends, iets ongeoovends, en daarbij ook een innerlijke neiging om niet te gelooven, om te twijfelen; ik bedoel: er is geen hartstocht in zijn ongeloovendheid. Ook de uitdrukking van den mond bevalt me niet heelemaal. Zij correspondeert gedeeltelijk met de oogen. Maar wat nog iets droomerigs, triestigs heeft in de oogen, krijgt in den mond een begin van dédain, van cynisme, scepticisme, hopeloosheid, wrevel, onwil. Toch is er goedheid in de physionomie. Het is echter gevaarlijk vind ik om iemand te benaderen op een foto, die dikwijls geretoucheerd is of waar een gril der belichting typische trekken kan veroorzaken of kan deformeeren.

Hoe voel jij je op ons zoldertje? En hoe kom je erbij dat ik je ophemel!? En waarom zou dat je vreugde verminderen?! Van al hetgeen ik je zeg over jou, liefste, zal ik nimmer (nimmer!) een syllabe terugtrekken, want alles wat ik je zei werd me gezegd uit het diepst van mezelf. Ik weet daar wie je bent. En met een zoentje, met zoentjes je sais bien où, partout! zeg ik je nog eens dat je een ongeëvenaarde, een onwaardeerbare schat bent, mijn Thea. Verheug je daarover. En verheug je daarin met je Matthijs.