MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19460615 Matthijs Vermeulen aan Thea Diepenbrock

Matthijs Vermeulen

aan

Thea Diepenbrock

Louveciennes, 15 juni 1946

Louveciennes, Zaterdag 15 Juni 1946

Onder den thuya.

Mijn lieveling, mijn beschikster,

je brief van Woensdag kan ik in twee kleuren zien, blauw of grauw. Ik schommel. Blauw omdat ik denk: het verdriet Thea dat wij de eerste dagen misschien niet samen alleen zijn; Thea houdt van me. Grauw omdat ik denk: Thea zegt dat voor haar de 12 Juli niet meer diè aantrekkingskracht heeft, dat èigenlijk de mop eraf is! Welke kleur zal ik kiezen? De blauwe maar, vin-je ook niet? Blauw dus. Ik geloof dat die zaak zich zelf zal regelen, en zoo goed mogelijk voor ons, gelijk totnutoe het overige ook zich vanzelf geschikt heeft. Het zou me zeker niet minder contrarieeren en spijten dan jou wanneer iemand ons eerste samenkomen begrensde, beïnvloedde door zijn aanwezigheid. Met ons tweeën alléén in dit huis, den eersten avond, den eersten nacht, eersten morgen en volgende dagen, zouden wij een ideale eenzaamheid en eenheid realiseeren welke slechts zelden bereikbaar moet zijn en die ik gaarne met je zou beleven. Ik zal blij zijn als dat zoo gaat. Maar de dingen neem ik gelijk ze zich aanbieden. Laten we afwachten. Ze verschijnen altijd op hun best. Ze niet critiseeren . Voor zoover 't doenbaar is zelfs niet trachten ze te wenden naar onze wenschen, nooit pogen ze te leiden. Enkel precies doen wat je te doen hebt en het zoo goed mogelijk te doen. Stel je voor dat het gansche menschdom zoo handelde! Dan zou je de macht zien van God en van het goddelijke! Kun jij je dat verbeelden? Utopie natuurlijk. Dat weet ik wel. Jammer genoeg misschien. Maar voor mezelf heb ik altijd neiging gehad om mijn leven zoo te laten gebeuren. Wanneer we alleen zijn zal ik een gevoel van tevredenheid (voor mij is dat synoniem met groote innerlijke vreugde en glans; laatst ook toen we over Marsyas praatten) en dankbaarheid hebben omdat wat ik verwachtte vervuld werd. Maar als er dien dag iemand anders door een samenloop van omstandigheden het ideale van ons eerste samenkomen door zijn aanwezigheid een weinig vermindert, dan hoop ik daartegen niet te sputteren noch uitwendig, noch inwendig. Even tevreden te zijn. Even dankbaar. Want jij bent er immers. Laten we dus gewoon afwachten en er in elk geval het beste van denken en van maken. Hoe eerder jij hier bent hoe liever voor mij. Maar haast je daarom niet en doe rustig af wat je te doen hebt. Zeg niet van te voren "ik kom een week later" of vier dagen. Als echter de zaken zich zoo presenteeren dat 't een week later wordt dan is dat ook goed en zou eenvoudig niet beter kunnen. Mijn dochter overigens blijft nog steeds in haar gedachten den dag van haar vertrek vasthouden op 15 Juli. Zij zal haar Mère Supérieure spreken op 25 of 26 Juni en is van plan haar te vragen den datum van haar intrede te Angers zoo veel mogelijk te vervroegen en zij denkt dat dit ook inderdaad wel geschieden zal. Ik begrijp uitstekend dat je geen verbinding voelt met mijn dochter. Ikzelf, hoewel 't een beetje monsterachtig klinkt, voel zeer weinig banden met haar, bijna géén andere dan dat we samen opgegroeid zijn en aan elkaar gewend. Zij heeft verschillende eigenaardige hoedanigheden, en tusschen onze naturen zijn verscheidene overeenkomsten, maar van haar tot mij en van mij tot haar bestaat haast niet de geringste aantrekking. Het is zeer moeilijk van onze verhouding een idee te geven, daar wij zoo goed met elkaar in schijn opschieten en omdat wij schijnbaar in groote vertrouwelijkheid met elkaar leven. Maar de ware genegenheid, de werkelijke gehechtheid, zoowel van haar kant als van mijn kant ontbreekt bijna volkomen. Zij is van zéér klein af, ik kan wel zeggen vanaf den dag harer geboorte, een gerevolteerde geweest tegen mij en tegen Anny. Ik heb dikwijls gepoogd daarvan de oorzaken na te sporen doch ben er niet in geslaagd. Ik zou daar twintig pagina's over kunnen vullen. Zij heeft vanaf zij op de wereld is precies gedaan alsof zij 't mij en Anny kwalijk nam dat wij haar niet gelaten hebben waar zij was, en eerst sinds zij zich bewust is van haar geestelijke roeping en dat God 't zoo gewild heeft, doet zij mij niet meer het verwijt van haar geboorte. Want met Anny kon zij daarover niet spreken gelijk met mij. Anny bezat op 't punt van ideeën niet mijn objectiviteit; het zou voor een moeder ook wel hard zijn geloof ik om dat te hooren. Dat weet ik overigens niet. Maar mij laat 't tamelijk koud. Ik begrijp alle standpunten. Maar zoo'n afgekeerdheid van de aarde, zonder eenige noemenswaardige aanleiding of oorzaak, en met een zeer vroolijk temperament, zoo'n onmin met het leven welke zich uitte eerst in een intuïtieven, later in een beredeneerden wrok tegen de ouders, die zich zéér vroeg openbaarde, dat schijnt me te geheimzinnig raadselachtig om me antipathiek te zijn. Zulk een gezindheid echter, dat spreekt vanzelf, heeft tusschen haar en mij nooit banden van affectie kunnen leggen. En toch zijn we heel aardig samen, vooral sinds den dood van Anny. Niemand die ons samen ziet zou ooit vermoeden dat we door klooven van elkaar gescheiden zijn, en dat zij in haar binnenste naar niets zoo snakt als om zoo gauw mogelijk, ja wat eigenlijk? iets anders te zien, de aarde, dit huis of mij te verlaten, in den Hemel te vertoeven? Maar ook vanuit den gezichtshoek mijner dochter hebben zich de dingen uitstekend geschikt. Wat zij sinds zoo lang wenscht kan zij zonder eenige wroeging doen en zonder dat iemand er aanmerking op zou kunnen maken. Ik hoop ondertusschen dat hetgeen ik hier zoo zeg je niet nog meer inneemt tegen een evt. ontmoeting met haar, of tegen de atmosfeer van ons huis. Dat zou jammer zijn. Me dunkt, je moet zulke zaken even rationeel en objectief beschouwen als ik (en als zij!) Van buiten trouwens is daar niets van te bespeuren. Bijna zonder uitzondering is zij opgewekt, levenslustig, en dat is geen geringe praestatie voor een jong meisje, opgesloten met een eremiet! Ook al heeft die eremiet een minimum, het striktste minimum van exigenties, dat blijft van haar geen kleine praestatie. Ik heb dikwijls in mijn hart medelijden met haar. Want wie weet of niet alles mijn schuld is? Voor een heel groot deel? Wie weet of ik het niet ben die haar te wijs en onbekwaam gemaakt heb om op de aarde voldoening te vinden? Maar rest toch dat mysterie waarom dat zoo vroeg begon die onvoldoenbaarheid. Zij is een eigenaardig meisje. Toen zij nog geen zes maanden was sprak zij een individueel taaltje, dat oppervlakkig gehoord leek op Russisch, misschien ook wel op Sanskriet, en waarin zij urenlange conversaties hield, in schijnbaar goed geconstrueerde, volledige zinnen, met haar handjes of met haar vingers. Wij verstonden daar geen syllabe van, natuurlijk. Later toen het bewustzijn zich ontwikkelde is dat taaltje langzamerhand afgestorven. Het spijt me dikwijls dat de gramophoon-techniek toen nog niet zoo ontwikkeld was als nu, en dat wij daarvan niets hebben kunnen fixeeren. Ik heb later soms gedacht: Wie weet, of zij niet een taal sprak uit een vorig bestaan, en een bewijs leverde, dat ik liet ontsnappen, van de reïncarnatie??

Ik heb daarstraks je bloemkooltje gegeten. Solo. Zij beweerde bij hoog en laag niet van chou fleur te houden, wat me onbekend was. Het kan dus best een lieve attentie van haar zijn. Het is haar vast niet ontgaan dat die bloemkool voor míj iets teeders had en me toebehoorde, ofschoon ze 't aan nièts heeft kunnen merken. Zij is bijna even sensitief als ik; wonderlijk zooveel als er zwijgend kan passeeren tusschen twee zulke menschen! Zij roept me nu voor het avond-eten. We hebben een Julienne-soep van je! Aromatisch! Tot straks. Ik moet vanavond luisteren naar een noviteit van Benjamin Britten.

10½ uur.

't Was een poème radiophonique door een Engelschman getrokken uit de Odyssea, de terugkeer van Ulysses in zijn eiland. Knappe en zelfs treffende ensceneering van een geval, gelijk die lui dat weten te doen. Jammer dat 't onderwerp, etc., zoo bekend zijn. Reusachtige bezetting. Alles eerste-rangs, van naam ten minste. De voorbereiding van zoo'n "productie" heeft op z'n laagst geschat een millioen francs gekost. De muziek is enkel achtergrond, decoratief. Britten behandelde het gegeven bijna uitsluitend als illustreerend declamatorium; met korte fragmenten; alleen de goden en godinnen zingen af en toe. Hij doet dat verbazend handig; elk stuk is raak, doeltreffend. Je zoudt kunnen zeggen: perfect. Toch ben ik niet tevreden. Hoe verdienstelijk het ook klinkt, je blijft voortdurend in de sfeer van het-reeds-gehoorde. Ik kan daar maar niet aan wennen! Denk je hier even in: Ik ben opgegroeid met Strauss, Mahler, Diepenbrock, Debussy, Ravel, Schönberg, Strawinsky. In mijn jeugd heb ik elk jaar onophoudelijk iets nieuws gehoord; dat nieuwe was van diverse qualiteit, doch 't was iets nieuws! Plotseling is dat nieuwe geëindigd. Sedert 25 jaar hoor ik niets dan min of meer vage echo's van dat vroeger nieuwe! Kun je je dat voorstellen: die afbreking, die stilte, die leegte? En toch vergis ik me niet. Er is geen nieuws in Britten, en in de rest van wat ik sinds 1921 hoor. En tot die tijd, eeuwen door, is er immer nieuws geweest. Ik kan daar niet aan wennen! Dat maakt me telkens melancholisch! Eenzaam, arm, verlaten!

Vanmiddag kreeg ik pas je brief van Dinsdag. Ik heb hem bewaard tot morgen! Merci voor elk van je lieve woorden. Neen, liefste, ik hield 't niet voor mogelijk dat een innige omhelzing bij ons weerzien achterwege zou blijven! Maar ik wou je hooren zeggen, dat we bij elkaar zullen liggen, dat je je lippen zult geven aan je Matthijs.

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA