MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19460523 Matthijs Vermeulen aan Thea Diepenbrock

Matthijs Vermeulen

aan

Thea Diepenbrock

Louveciennes, 23 mei 1946

Louveciennes

23 Mei 1946 Donderdagmiddag

Mijn donzig venusdierken, mijn duifje,

o jij, met je tomatensaus-kleurig papier, verdund nog wel, en de tomaat heet pomme d'amour! o jij, hoe kun je me vragen of ik dat "God zegene je" niet eerlijk vond! Moet ik heusch met je neus je erbij brengen? Je hadt me geschreven (ik heb 't nagekeken): "hier heb je de helft van mijn palmtakje" en dat maakte me aan 't fantaseeren, en daarvan vroeg ik je de innerlijke beweging, en dàt bleek onexact, en dàt voerde mij in dwaling. Want ik dacht: ben ik zóó dicht bij het hart van Thea dat zij mij de helft geeft van haar palmtakje, dat één was en één blijft ook al deelt men het in twee? Of ik dacht iets dergelijks; ik zag in dat gedeelde takje het teeken der eenheid. Maar ik wilde dat van jou zelf hooren; ik verbeeld me niet graag de dingen! ik ben liever positief! en ik vond mezelf ook wel vermetel om me in een innigheid met je te veronderstellen welke van een teedere geaardheid was waarop ik nauwlijks meende aanspraak te mogen maken. En om zekerheid te hebben, om me niet te vergissen, maar met de hoop dat mijn veronderstelling bevestigd zou worden, vroeg ik je naar je impuls. En daarom viel je antwoord mij zoo koud op 't lijf. En daarom praten we hier nog over terwijl 't al bijna Pinksteren is! En daarom weet ik niet goed raad met mijn figuur, want de ongelukte beer moet 't air aannemen van Fée Merveille een les te geven in hartsaangelegenheden. Maar als jij dat goed vindt dan vind ik het best. Ik geef mijn betooverende tooverleerlinge al wel les in heel wat andere, en toch ook weer dezelfde dingen.

Ik zit je te schrijven op de bank onder den hoogen thuya, in het geruisch van den wind en den zang der vogels. In mijn kamer kon ik 't niet uithouden; het licht is daar 's middags te schel, te droog. Het is te vroeg om te gaan wandelen; 't slaat juist vier uur; ik was ook den ganschen ochtend al met je bezig geweest door 't lastige werk heen. Ik voelde veel lust om je nog een cursusje te geven en 't was wel verwonderlijk zooals mijn omhelzende gedachten die zwierven rondom jou, en mijn achter-de-schermensche peinzen over de symphonische muzikale energie, elkaar voortdurend kruisten en zich verstrengelden. Ik had je al op staande voet willen zeggen wat ik denk over de "vermoedelijke ontoereikendheid van je ars amandi". Waarom zou je daar "enigszins benauwd" over zijn? Waarom zou dat moeilijk voor mij in jou en voor jou in mij zijn? Wat mijzelf betreft, ik vind die vermoedelijke ontoereikendheid van je uitstekend. Alleen is 't woord niet goed gekozen. Want je zult me toch wel iets toereiken, hè, mijn klein monster? Vermoedelijke onvaardigheid is ook niet bruikbaar, want vaardig ben je stellig, minstens in bedoeling. Vermoedelijk ongeschikt gaat evenmin, want geschikt ben je zonder twijfel zoolang niets het tegendeel bewijst. Laten we dus zeggen de vermoedelijke onbekwaamheid van je ars amandi. Wil je daaromtrent mijn echtsten wensch kennen? Hier heb je hem: Hoe onbekwamer hoe liever. Om verschillende redenen. Zoo zijn "de dingen" nieuw voor jou, en, van den weeromstuit, nieuw voor mij. Is 't niet oneindig mooier ik door jou, jij door mij onbekende gewaarwordingen te ontdekken, te leren, veel mooier dan afgezaagde gebaren en woorden te herhalen? Er ligt voor mij een mysterieuse bekoring in om bij jou vibraties te wekken, "snaren" aan te roeren welke nog niet geroerd werden bij jou. Ik wil niet anticipeeren dat ik die snaren van je goed zal bespelen (ik hoop 't), maar 't is me een geluk, een verrukking (moge ik ze verdienen) om het dierbaar, onprijsbaar instrument dat je bent, voor de eerste maal aan te roeren, te doen klinken. Het is heel moeilijk om deze gedachten te zeggen in de nuance waarmee ik ze voel. Want jij moet nog wìllen klinken; jij moet nog graag door mij aangeroerd willen worden; en daarover kan ik óók niet anticipeeren. Je mag niet meenen dat ik hierin ijdel ben of zelfverzekerd. Neen. Ik weet au fond alleen en ik voel au fond alleen dat ik van je houd, en verder niets dan dat ik van je houd zooals de liefde is die graag alles naar je zin zou doen. En voor de rest: hoe onbekwamer je in de ars amandi bent hoe liever, hoe nieuwer we voor elkaar zijn hoe beter; hoe meer ik jou te leeren heb (als je graag wilt) en hoe meer je mij zult leeren, des te boeiender. En ook hiervan kun je overtuigd zijn: ik zal je altijd naderen, ik zal je altijd aanroeren met een ondertoon van adoratie en gewijde gevoelens, zelfs al zouden wij lachen en schertsen.

Prettig voor mij je dit te zeggen in 't suizen van de boomen en op den eersten zoelen lentedag sinds lang; ik voel het allemaal als een liefdes-verklaring welke ik je doen zou terwijl ik je in mijn armen, op mijn knie had. Zullen we hier samen zitten onder den hoogen thuya over zeven weken? De bank is verweerd en bedolven onder woekerend klimop. De horizon zou als een landschap zijn wanneer er geen electrische draden een muziek-balk in de lucht schreven (het zijn 5 draden) waarop ik dikwijls noten plaats al spelende, of waarop de vogels soms komen zitten als noten. En die palen zijn leelijk; maar zoo kun je een electrische geleiding toch nog levend maken. Ik heb een arm om je schouder; ik trek je even tegen mij aan; ik voel je, liefste; ik zàl je voelen!

Donderdag-avond

Mijn dochter, met wie ik gedurende het avond-eten genoegelijk en zeer vertrouwelijk gesproken heb over haar persoonlijke affaires, zegt me bij 't opstaan van tafel: "Alors, tu as écrit toute l'après-midi à ta bien-aimée?" Zij vraagt mij dat op denzelfden toon als zij dat vragen zou aan Josquin. Het trof me zelf: die toon van volstrekte gelijkheid en vrijheid. Ik citeer je dit om je een idee te geven van onzen omgang. Zij wist dat ik je geschreven had in den tuin; ik had 't haar gezegd, toen ik begon.

Vanochtend ontving ik de successie van Josquin: 693 francs. Ik wou je ter gelegenheid hiervan een kleine bevinding vertellen welke me dezer dagen heeft bezig gehouden.

In den nacht van 23 Mei 1944, tegen den dageraad, op 't moment dat ik wakker werd (ik sliep alleen) en nog tusschen slapen en ontwaken, had ik de gewaarwording dat Josquin mij mededeelde dat hij uit Spanje vertrokken was. Deze mededeeling geschiedde buiten alle begrip en voorstelling om; maar met een duidelijkheid, die me als duidelijkheid absoluut onvergetelijk is. Een soort van evenement van duidelijkheid.

Den volgenden morgen bij het ontbijt (mijn dochter was er ook bij) zei ik tot Anny: Il me semble avoir reçu ce matin une communication de Josquin par laquelle il me faisait savoir qu'il est parti d'Espagne ou sur le point d'en partir. Anny vroeg me nog bijzonderheden welke ik niet kon geven daar ik het bericht gekregen had buiten alle voorstelling om. Maar zij geloofde het en schreef 't als nieuws aan Donald, die toen kolenbrander was, in een brief welken ik een poos geleden toevallig terugvond.

Ik heb altijd gewenscht deze communicatie te kunnen verifieeren. Maar in de briefkaarten welke ik van Josquin kreeg na de bevrijding meldde hij natuurlijk niets meer over zijn vertrek uit Spanje, en toen hij gesneuveld was meende ik de hoop te moeten opgeven om een tijding welke mij zoo gefrappeerd had, ooit te kunnen controleeren.

Bij het epistel nu dat mijn vriend Levy mij uit Amerika stuurde had hij een brief gevoegd welken Josquin hem op 14 Juli 1944 schreef uit Algiers, en die voor Levy het eenige directe nieuws was gebleven dat hij gedurende den heelen oorlog uit Europa had kunnen ontvangen. En in dien brief schreef Josquin: "J'ai quitté Louveciennes le 29 février 1944. Après un séjour d'une quinzaine de jours dans le "maquis" je suis arrivé en Espagne où j'ai attendu jusqu'au 23 mai un bateau pour Casablanca où j'ai débarqué le 27 mai."

Ik heb dus de verlangde verificatie en je zult wel begrijpen dat ze mij ontroerde en ontzaglijk plezier deed, bij wijze van spreken. Ik vind 't des te raadselachtiger dat ik bij zijn dood en na zijn dood nimmer iets van hem vernomen heb. Zal ik ook de uitlegging welke ik hiervan wensch vroeg of laat nog krijgen?

Ik ben buitengewoon benieuwd welke impressie je me geven zult als ik je zie met geverfde lippen. Totnutoe heeft een gefardeerde mond mij onfeilbaar een anti-aphroditisch effect gemaakt; ik heb principieel niets tegen die schmink-gewoonte; ik keur ze niet af; sommigen verven zich aardig, de meesten leelijk, afschuwelijk; maar mooi of niet-mooi, de uitwerking op mij is eender en altijd frigorifiek, anti-aphroditisch! je mag je poeieren waar je wilt; (dat schijn je echter niet te doen, want je papier ruikt niet, je pakjes ruiken ook niet) maar tot heden waren geschilderde lippen voor mij een onoverkomelijke barricade, en ik ben werkelijk nieuwsgierig naar mijn ondervinding in dit opzicht met jou; voor gelakte nagels voel ik een soort van walging, en in mijn binnenste beklaag of minacht ik zoowel de mannen als de vrouwen die zulke middeltjes noodig hebben als "aantrekking". Mijn afkeer van schmink is een beetje minder heftig doch komt op 't zelfde neer: ik verfoei wat niet echt is. Ik kan daar niets aan doen. Dat is instinctief. Scheer je je haren onder de armen? zoo ja, dan zou ik je op een goeien dag best kunnen vragen om ze te laten groeien; dat weet ik nog niet! Op het gewijde, geheimvolle plekje zou ik voor geen schatten der aarde een haardos willen missen. – Ik ben volmaakt onaandoenlijk voor alle soorten van opschik en garneering; maar ik ben uiterst gevoelig voor een natuurlijk-gracieus gebaar, onoverwogen, dat geheel in overeenstemming is met een innerlijke liefheid, welke men onder de menschen bijna nooit ontmoet. Ik formuleer nauwkeurig omdat ik denk dit gebaar aan te treffen bij mijn gemalinnetje! Bij mijn evidentie.

Vind me niet veel-eischend, of op een andere wijze barbaarsch! Terwijl ik dit analyseer heeft mijn innerlijk oog je lichaam streelend afgezocht, gevolgd, alsof ik je zoende. Mijn instinct kan zich practisch niet vergissen! Ik neem je lippen; ik zoen je lippen gelijk de vogels; ik houd van je, en 't is goed zooals je bent voor je

Matthijs.

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA