MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19460513 Thea Diepenbrock aan Matthijs Vermeulen

Thea Diepenbrock

aan

Matthijs Vermeulen

Amsterdam, 13-14 mei 1946

Maandag 13 Mei ½ 12

Lieve Matthijs, ik kom even bij je uitpuffen van een adembenemende wind. Voor den sterfdag van Tante Lud ben ik naar haar graf gegaan. Daarna ben ik o.a. even bij je zuster aangegaan, om te vragen of zij ons definitief niet kan helpen met het verstellen; want ik moet er nu eens werk van maken, dat kapotte goed kan zich niet eeuwig blijven ophoopen. Zij zag er niet goed uit, vond ik; wat zij doet is voor haar al te veel, denk ik. Zij gaat elken middag bij die Bröckers helpen en neemt dan het verstelgoed nog mee naar huis, zoodat zij met haar eigen huishoudentje niet eens klaar komt. Zij kan dus hier ook niet komen naaien, wat ik wel jammer vind. De goeierd was alweer bezig met een pakje voor je. Maar ze had de vergunning nog niet aangevraagd, ze was alleen nog maar een beetje aan het passen en meten (onder de schoonmaak door). Zij zei dat je broer al een paar maal met zoo'n vergunning een pak gestuurd had – is dat zoo? Wat jammer dat 1½ blik melk weggeraakt is van je zuster! Zij heeft er nog 4.

Ik vind het vervelend dat ik nog steeds niet weet wanneer je sonate uitgezonden wordt. Toman, die de eenige is, die ik ken die een gids heeft, is uit de stad. En ik weet het adres van Lia niet. Altijd als ik Perugia opbel, is zij niet thuis. Het is eigenlijk wel onaardig dat Lia het me niet uit zichzelf even laat weten, àls er tenminste al een datum voor vast staat. Het is waar dat ik haar dit niet gevraagd heb op haar concert. Het was toen nog inopportuun, dacht ik, omdat de platen per slot nog gemaakt moesten worden, alles dus nog in de verre toekomst lag, en omdat het toch ook de pauze was van een concert, waar zij nog spelen zou, een moment dus om iemand niet met heel iets anders aan boord te komen (al zegt hij dan ook: "o, van Matthijs Vermeulen"). Wat zwam ik. Het is een soort van piekeren hoe ik er nog achter moet komen.

(Nu de velletjes)

In den trein naar Rotterdam.

Toen ik, na de middagpost gehaald te hebben, boven kwam met je 2 brieven, merkte ik pas hoè ik in angst gezeten had. Ik had er hartkloppingen van, en die gingen niet gauw over, want je brieven waren streng, maar aan het eind gekomen, bij "Thea, lieveling, hou veel van je Matthijs", had ik ineens het gevoel dat die hartkloppingen, ik bedoel de door de strengheid teweeggebrachte, zin hadden gehad, want het leek me alsof onze liefde door de verdrieten die we elkaar gedaan hebben en door de ernst van onze gesprekken bezig was nog dieper te worden. Vind je dat juist? Is dat alleen van mij een gevoel of voel jij ook iets dergelijks? Matthijs, lieveling, je t'aime, ik wil je niet wonden, hoe kom je erbij, "pijn om de pijn" – wat een afschuwelijk idee! En ik ben het volkomen en meer dan volkomen met je eens dat het afgrijselijk is zooals de menschen elkaar pijn doen. Niets staat me verder dan daaraan mee te willen doen. J. en ik zeggen honderdmaal tegen elkaar: hoe is 't mogelijk dat de menschen niet dood gaan aan de verwondingen die ze elkaar ieder oogenblik toebrengen. Het is, geloof ik, één van mijn zwaktes, dat ik tè bang ben de menschen verdriet te doen, tè geneigd om ze te sparen, terwijl ik mezelf erdoor schaad en de menschen het misschien niet eens zouden merken als ik ze niet spaarde. Maar wat had ik nu eigenlijk moeten doen met het palmtakje? Het niet sturen? Omdat ik wist dat mijn intentie niet zoo was geweest als jij had gewenscht? Of het verhaal niet doen? Niet antwoorden op je dringende vraag naar mijn impuls ("Zeg 't me")? Verzachtende woorden had ik eraan toe moeten voegen, zeg je. Wat had ik dan moeten zeggen: het spijt me reusachtig dat het zoo gegaan is, vergeef het me maar, ik moet aan zooveel dingen tegelijk denken en ik ben daardoor wel eens laat en niet op ieder moment in de goede vibratie? Zeg me eens precies wat ik er voor verzachtends bij had moeten zetten. Kijk, het is natuurlijk voor mij moeilijk dat je hoogere eischen aan mij stelt dan waaraan ik voldoen kan. Dat bedoel ik als ik zeg dat jij alles te mooi fantaseert. Theoretisch kan iemand nooit iets tè mooi fantaseeren. Maar practisch, concreet gesproken, ben ik niet up to. Jij vergelijkt mij met jezelf en dat is niet heelemaal eerlijk. Zelfs als we zouden willen aannemen (wat ik niet doe), dat we met gelijke gaven in dit opzicht geboren zijn, dan heb jij toch in ieder geval 20 jaar langer aan jezelf kunnen werken dan ik. Twintig jaar langer concentratie op de dingen die belangrijk zijn. En bovendien heb jij een leven dat het je mogelijk maakt op mij geconcentreerd te zijn. Wat een ongelijke kansen! Het lijkt mij niet uitgesloten dat ik over 20 jaar en levend in gunstige omstandigheden in staat zal zijn een palmtakje te sturen met een maximum aan intentie, d.w.z. dat het me dan niet meer zal overkomen, dat dat maximum aan intentie er niet is. Als ik mezelf analyseer, dan geloof ik dat dit bij de droogte van zoo'n verhaal wel een rol speelt. Mijn onbewuste bedoeling is om je te wijzen op de minder gunstige situatie waarin ik mij bevind en om, als zooiets weer eens zou gebeuren, je niet te doen denken aan een tekort aan liefde (potentieel) maar om je een besef te geven van de moeilijkheid voor mij d'être toujours, bij voortduring, en présence de cet amour. Het is niet om mezelf vrij te pleiten of om je medelijden op te wekken dat ik dit zeg, het is om je evt. toekomstige tegenvallers gemakkelijker te doen opvangen.

(Hier ben ik gestoord door mijn buurman, die een praatje begon. Hij had in de gaten dat het een liefdesbrief was; of mijn "scharreltje" ver weg woonde, vroeg hij, dat ik zooveel te schrijven had.) Ik had over dit onderwerp nog meer te zeggen, maar nu ben ik eruit.

1 uur 's nachts, thuis.

Wat is er toch altijd veel te schrijven! Ik ben nog lang niet klaar met die 2 brieven van je. Dat van het geen-zin-hebben om hier te logeeren was weer eens te haastig gezegd; dat is spreektaal, ik vergeet dan dat je niet bij me bent. Natuurlijk kan je nu nog niet weten waarin je dàn zin zult hebben. Ik bedoelde alleen: het spreekt vanzelf dat je na ons samenzijn in de Louveciennes-sche intimiteit meer zin hebt in het zoldertje dan in de Verhulststr. met J. erbij (want je kon niet weten dat die er misschien niet zou zijn). Mijn vraag of ik het zoldertje vóór 12 Juli bewoonbaar zou maken was dan ook eigenlijk overbodig. Het was meer een waarschuwing: schrik niet als het me onverhoopt niet lukt, het zou kunnen zijn dat ik niet klaar kwam, vind je het dan ook goed dat ik het in Aug. doe. Het is altijd weer de zelfde fout omdat ik zelf graag gewaarschuwd ben, denk ik dat een ander het ook graag is – wat heelemaal nooit het geval is. Dacht jij niet dat je 1 Aug. hier zou moeten zijn? Rekent "Muziekbelangen" daar niet op? Ik weet niet of er wat voor je te doen is, er zijn moeilijkheden met het Departement, met H.E. dus, die "Toonkunst" erbij wil betrekken, waar Paul [Sanders] c.s. bezwaar tegen hebben omdat ze te rood zijn om er "regenten" bij te willen hebben. En zoo geloof ik dat er nog weinig schot in zit. Maar ik had me ondertusschen altijd voorgesteld dat we eind Juli zouden vertrekken. J.'s verjaardag1 is misschien geen punt. Zij ontvlucht de laatste jaren graag de stad en de viering van den dag. Toch is dat vantevoren niet te zeggen – als zij thuis was en ik was er niet, zou ze me natuurlijk erg missen, dat zou ik haar niet willen aandoen. Dat zullen we dus nog wel zien. Vier weken is een groot verschil met 2 weken. Voor 4 weken kan je niet genoeg schoone hemdjes en broekjes meenemen en jurken, ik moet dus gaan wasschen, wat me ineens een beeld geeft van "huishoudentje" in tegenstelling tot dat van "logeeren", dat ik altijd gehad heb, weliswaar logeeren bij mijn man, maar toch meer vacantie dan huishouden. Vind je dit gek? Enfin, de omstandigheden zullen het wel uitwijzen.

Er zijn nog altijd een hoop punten om te behandelen: Roland, Engeljan, clavecijn, de Kerk, A.D. en het avondgebed. Het is kwart voor 2, ik schei uit. Morgen verder. Ook over het concert nog. Ik strek mijn armen naar je uit, we geven elkaar een zoen, je doet het licht uit en gaat weg. Da-ag, slaap lekker, tot morgen.

Dinsdagmorgen.

Ja, ik vind dat "stijl" van Roland. Maar iets anders is: kom je bij een dergelijke manier van doen niet warmte te kort? Met zoo'n nietszeggend antwoord als "ça me semble aussi" houd je toch een vreeselijke afstand? Met A. had je zeker, ondanks dergelijke enigmatische zinnetjes, toch de dichtste nabijheid. Voor mij is 't heel vreemd.

Engeljan. (Die brief uit Utrecht is toch zeker weg, geschreven 16-17 April, gepost 18; ik heb idee dat daar zooveel in stond over hem.) De Kath. pers neemt het tegenwoordig zoo nauw niet meer, en vooral van Engeljan, die overal enfant chéri is, ziet zij een hoop door de vingers. Iedereen weet dat hij al lang niet meer met zijn vrouw woont en niet als een kloosterling leeft. Kerkelijk scheiden kan hij niet, omdat er geen echtscheidingsmotieven zijn voor de Kerk, maar voor de wet scheiden kan natuurlijk altijd en voor de wet kan hij dus opnieuw trouwen. Of de Kath. pers dat ook genomen zou hebben? Ik vermoed haast van niet, want dat beteekent een breuk met de Kerk. Dat zou nu nog zoo erg niet voor hem geweest zijn uit een financieel oogpunt, want hij kan toch lang de artikelen niet af die hem gevraagd worden door alle mogelijke "neutrale" bladen. Hij stelt zich voor dat de Kerk wel soepeler zal worden in deze aangelegenheden, wat zij ook inderdaad al geworden is. Maar soepeler worden is nog iets anders dan afstappen van het idee van de onontbindbaarheid van het huwelijk. Hij zou er ook geen been in gezien hebben om een burgerlijk huwelijk aan te gaan met J. Maar J. kon dat niet, omdat zij daarmee ook van de praktijk van de Kerk afgesneden zou zijn geweest. En zij houdt juist sterk de hoop dat Engeljan nog eens terug zal keeren en ook daarom is haar er zooveel aan gelegen hem vast te houden. Ook daarom heeft zij hem niet aan die andere vrouw willen overleveren en zij wil hem niet los laten, omdat hij anders bij de hoeren terecht komt. Zij bindt hem door de passie, die onverminderd is, vooral bij Engeljan. – Ik wilde toch wel dat je geen te slechte indrukken van hem had. Naast zijn gemakzuchtige heeft hij ook heel ernstige en diepe kanten.

Clavecijn moet inderdaad clavecimbel zijn. Clavecijn heeft in het Hollandsch meer een pittoreske kleur, je zegt het van een schilderij waar een juffrouw, een mooi dami (zooals Pappie tegen ons zei), aan een clavecijn zit. Ook is er kans dat bij clavecijn gedacht wordt aan clavichord, iets in elk geval dat kleiner en primitiever is dan een clavecimbel.

De strubbelingen tusschen Pappie en Moeder vóor hun huwelijk gingen wel degelijk over die eisch van de Kerk dat de kinderen uit een gemengd huwelijk Katholiek moeten worden opgevoed. Die eisch heeft Moeder niet willen inwilligen toèn en daardoor was een kerkelijk huwelijk onmogelijk. Een van beide moest buigen en zij heeft Pappie gedwongen te buigen. Dit is heel iets anders dan dat Pappie geëischt zou hebben dat Moeder Katholiek werd. Dat zou inderdaad in strijd geweest zijn met de leer dat het geloof een genade is.

Het pardonne-moi brengt me erop dat je misschien nog een heel avondgebed hebt dat ik niet ken. Je ochtendgebed schreef je en toen zei je erbij dat je het 's avonds herhaalde. Dat leek me toen al onwaarschijnlijk dat je het precies net zoo zou herhalen.

Over die "vacantie" nog dit. Je kunt ook een huis niet een maand laten vervuilen, 14 dagen evt. wel. Het is niet alleen mijn luiheid, die me dat beeld van vacantie voor oogen hield, het komt, geloof ik, door jouw behoefte om van dat samenzijn – mijn behoefte ook – een complete idylle te droomen. Die idylle een maand lang al huishoudende in stand te houden is een beetje moeilijker dan 14 dagen vacantie houdende. Maar "wat meer moeite kost is altijd beter". En ik vind het ook heel goed en heel heerlijk om wat langer te blijven, als dat niet in strijd is met de bedoelingen van "Muziekbelangen". Ik zeg je alleen maar dat het even een verandering van beeld is en dat ik daar even aan wennen moet.

Hier aangeland hoorde ik de post – het was M. Honnepon, mon époux, die zijn opwachting kwam maken. Bonjour mon cher, comment ça va, bien dormi? Bon. Au revoir, à tout à l'heure! (On s'embrasse). (On s'embrasse à n'en pas finir, c'est épouvantable avec ces gens-là..) Niks voor je

Thea!

Of wel?

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA

  1. 10 augustus.