MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19460511 Matthijs Vermeulen aan Thea Diepenbrock

Matthijs Vermeulen

aan

Thea Diepenbrock

Louveciennes, 11 mei 1946

Louveciennes

11 Mei 1946

Zaterdagmiddag; 4 u.

Mijn eenige en eenig opgedofte,

mijn duifje,

gelukkig staat opdoffen in Van Dale, want ik kende het woord niet. Ik voeg er expres eenige en eenig aan toe. Want je zoudt kunnen vergeten, ma colombe, mijn duifje, hoe zuinig je doffer is (zoo heet de mannetjesduif, als je 't soms niet weet, maar in enkele streken heet hij ook "de arend"!) en hoe omzichtig je doffer is in 't oppoetsen, opknappen, opflikken van menschen en dingen, hoe karig in het uitdeelen van loftuitingen en huldeblijken! Je hebt me met je twee brieven van 7 mei weer echt getroffen, en geraakt op de gevoeligste, de intiemste plaatsen. Zooals steeds overigens. Maar dezen keer bijzonder sterk. Je ergert me niet eens met sommige lasterlijke uitdrukkingen, waarmee je het schattige plekje verguist en je borst, o monsterlijk woord. Jij verwondert je nog over mij, (maar je vindt alles goed.) Ik verwonder mij niet over jou, en je bent juist zooals je zijn moet en bent: verrukkend, vervoerend. Het doet er weinig toe of je begrijpt of niet begrijpt. François I liet van de borst van Diana de Poitiers een afgietsel maken en gebruikte dat als drinkbeker. Als je soms in Fontainebleau komt denk dan even aan hem! hij koos den salamander als embleem. Diane vond hem misschien een tikje idioot. En dat was hij. Maar wanneer ik de macht had zou ik 't zelfde doen, of iets dergelijks, of meer. Waarom? Dat kun je niet zeggen. Meen je dat ikzelf begrijp waarom ik het plekje wil zoenen? Ik kan me dat onmogelijk verklaren. En waarom uitsluitend jouw plekje en geen enkel ander ter wereld? Het is me een onoplosbaar raadsel. Telkens als ik me daarover ondervraag krijg ik geen ander antwoord dan die onstuimige en irrationneele drang tot adoratie. Want de vraag stellen is al genoeg om meegesleept te worden en geen verder antwoord te kunnen ontvangen dan dat bewegend verlangen. Wat ik daarvan enkel weet, is, dat, wanneer ik dit zoenen niet wenschte, of wanneer de gedachte hieraan mij onverlokkend ware, ik dan ook niet van je zou houden, want alleen van jouw plekje ben ik in staat het zoenen te wenschen. En als ik praat over "ik" is 't louter pro forma. Die drang gaat buiten mijn denken om; hij komt uit de geheimste spelonken van mijn wezen; ik kan hem door mijn denken ook niet oproepen, niet verwekken; hij schijnt er alleen maar te zijn om mij te doen kennen wat daar in die spelonken gebeurt en gewild wordt. Het meest is hij te vergelijken met een dwingende, overstelpende opwelling van vereering en aanbidding. Alsof ik tegenover iets goddelijks geplaatst word, dat ik niet anders kan adoreeren, en dat ik ook niet naderen kan zonder het zoo te moeten adoreeren. Dit zal je misschien hoe langer hoe vreemder lijken. En stellig niet logisch! Want wel beschouwd is die drang niet eens van sensueele natuur. Ik zou die handeling nimmer in een toestand van koelbloedigheid kunnen verrichten. Er is een roes voor noodig die, zooals je ziet, weken kan duren; un éblouissement intérieur; qui ne supprime pas la réflexion, mais qui l'élève au-dessus de la logique. Er bestaan geen waaroms meer. En al begrijp je dit niet, evenmin als ik, vindt je 't niet beter dat de liefdesdaad, waaruit het nieuwe leven kan bloeien, en die je tegenover dat wonder stelt, ingeleid en vergezeld wordt, geschiedt met die wonderlijke, meer dan gewijde gevoelens, vindt je dat niet duizenden malen beter dan die liefdesdaad te doen buiten dezen toover, met minder aandacht en eerbied?

Dit zegt je jouw doffer en opdoffer, mijn lieve Thea. Zoo is mijn gekoer! Ondertusschen kwam weer de avond. Nog vele margerieten ontloken vandaag en ook de eerste roze roosjes. Wat ben je goed, liefste, zooals je bent, en wat houd ik van je!

's avonds; 9 u.

Heel aardig dat geschenk van Paul en Mimi, of ik 't mooi vind of niet! Heel merkwaardig en heel eigenaardig ook. Het brengt me in een ongewone, moeilijk te definieeren stemming. Prettig, verheugd, doch op een achtergrond van geheimzinnigheid. Er ligt iets decisiefs in. En tevens iets gewaagds. Alsof wij een Rubico zijn overgestoken. En alsof wij geen bootje hebben om naar den oever, vanwaar wij kwamen, terug te keeren. Alsof wij nu voorwaarts moeten naar een horizon waarvan ons niets bekend is. En alsof wij samen voorgoed op weg zijn, een beetje verbaasd, een beetje huiverig voor het mysterie waarheen we ons begeven, dat ons omringt, maar blij, vertrouwend en welgemoed. Zoo ongeveer is mijn innerlijke resonans. Prachtig van je, dat je Paul's geschenk aanvaard hebt zonder je te bedenken, zonder je iets af te vragen. Zoo doet mijn Koningin. Ik zeg dat met een accent van innige dankbaarheid. Knap ook van Paul, dat hij dit gedurfd heeft. Want er is toch eenige durf aan verbonden. En dat hij durfde doet me plezier want hij spreekt daarmee iets gunstigs uit. Waarom vroeg hij je of je bijgeloovig was? Wordt er eenige beteekenis gehecht aan het geven van een geschenk zóólang voor 't feest, en terwijl we nog niet weten wanneer het feest zal zijn? Ik ben daarvan niet op de hoogte. Maar mij, dit rustig schrijvend in den stillen avond, schijnt de beteekenis goed. Vanaf den eersten keer dat je in je brieven Paul en Mimi vernoemde heb ik gezellige indrukken van hen gekregen, hoewel je werkelijk niet veel bijzonderheden over hen gaaft en ik me gedurende weken vergenoegen moest met twee gestaltelooze namen! Dat is voor mij wel treffend met jou: als je mij een naam noemt heb ik onmiddellijk een zekere impressie, alsof er rondom je letters nog een aura hangt dat me min of meer behaaglijk aandoet. Ook dit is me nog met niemand die me ooit schreef overkomen. En dat moet minstens evenveel zijn oorsprong hebben bij jou, dunkt me, als het liggen kan aan mij. Bij al onze fundamenteele verschillen die je aan de vingers van één hand niet kunt tellen (en je vergat het fundamenteelste!: jij, bébé in je wagen of in je bedje, passief en lief, en ik de groote minnaar, actief en heetgebakerd!) bij al die verschillen zijn we toch samen-en-elk als twee snaren waarvan de eene meetrilt zoodra de ander maar even klinkt. Dat ontmoet je niet dikwijls. Ten minste ik niet. Hoewel 't dan ook volkomen onzin is wat ik je zei van dat publiek en boven-den-twijfel-staan, ik trek er geen woord van terug!! Ik weet dat we 't eens zijn! Vraag 't maar 's aan een echt prediker, een Pierre l'Ermite, en wie je wilt, of ze houden van den botste der botterikken! Dat moeten ze. Zij kunnen niet anders. Als je blakert van vuur maak je geen uitzonderingen, evenmin als de zon. En als ik iemand un être grossier noem, terwijl ik nuchter zit te redeneeren, hij is gemetamorphoseerd wanneer ik creatief word. Je reinste waarheid. Ik weet wel dat je ontelbare malen ontgoocheld wordt, zooals Antonius met de Visschen die elkaar blijven ophappen, doch telkens als je een nieuwe preek begint dan ben je dat vergeten en je preek is trouwens enkel goed als je dat kùnt vergeten. Wanneer je nog meer toelichtingen noodig hebt, piepkuiken, dan laat je 't me wel hooren.

Nu nog even trekkebekken? Ik graag! Mijn blauwe duifje. Vondel noemde dat Venusdierkens! Ben je er al aan gewend dat ik je onder je arm zoen?! Verwonder je maar. Je vaart me door lijf en leden, en ik jou ook, hoop ik, weet ik. En jij weet 't even goed. Kom, Thea, liefste, doe je armen om me heen, klem je aan (ik voel je) tegen je

Matthijs.

ik mag je wel merci zeggen voor dezen dag.

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA