MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19460509 Matthijs Vermeulen aan Thea Diepenbrock

Matthijs Vermeulen

aan

Thea Diepenbrock

Louveciennes, 9 mei 1946

Louveciennes

Donderdag 9 Mei 1946

Einde van den morgen

Mon petit monstre chéri, adulé, adoré, embrassé, caressé, cajolé, baisé, et tout ce que tu veux ou ce que tu ne veux pas, mijn lieve draak en mijn bemind gedrocht, mijn wanschapen en wanstaltig en afzichtelijk en afschrikwekkend ondier, mon amour et mon salut,

vóór ik mijn potje ga koken moet ik je even zeggen hoe prettig, zalig en geruststellend ik het vind dat 't jou in die mate verveelt om zóó leelijk te zijn. Dat werkt bijna aphroditisch op me. Wat zeg ik! Heel en gansch aphroditisch. Kun je 't gelooven? Et nous sommes tout à fait d'accord quand je me rencontre dans un miroir. Je me trouve paradoxal comme amant, comme époux hypothétique de Théa. C'est effroyable! Ce matin du reste je me suis réveillé au plus bas de mon échelle. J'avais le plus grand mal du monde à me reconnaître, à retrouver mon identité! Heureusement tu m'as aidé un petit peu avec ta lettre du tearoom de Gerzon. Ça peut arriver! Ça arrive. Mais qu'est ce que cela va donner la conjonction de deux monstres! Enfin sois tranquille, toi! Tu es toujours mon évidence. Et je voudrais bien pouvoir en dire autant de moi.

Ga maar door met me te schrijven over Nietzsche, al wat je bedenken kunt. Die Daniel Halévy is waarschijnlijk min of meer een Hebreeuw, maar tamelijk zuiver op de graat en geen collaborateur. Een intellectueel, een liberaal, au-dessus de la mêlée. Ik zie niet de geringste reden waarom ik niet in de huid zou kruipen van A.D.! om Nietzsche te ervaren gelijk hij. De eenige moeilijkheid is om een opening te vinden, een aanknoopingspunt!

Tot straks. Ik kijk scheel van den honger. Mais ça ne m'empêche pas de t'aimer, comme si tu étais avec moi, éperdûment, cher monstre.

's middags 5½ u.

Nu die tweede brief van je. Maar eerst wou ik iets goed-maken; want mijn geweten knaagt een beetje. Gisteravond 11½ u. toen ik mij overlas om te kijken of er geen fouten instonden, kreeg ik den indruk dat het heele begin stroef gezegd was, en ik dacht zelfs "wat klinkt dat verbeten". Ik kon er niets meer aan doen. Het was er bij me uitgekomen zooals 't erin zat. Wanneer 't je gegriefd heeft dan spijt me dat echt; peccavi! ik heb er berouw van; geef me je absolutie maar.

Den volgenden keer dat jij me nog eens wondt, en als je weet dat je mij wondt, gelijk met het verhaal van het palmtakje, dan zou ik wel wenschen dat je 't een tikje anders aanlegde. Indien je iemand van wie je houdt wetens pijn doet voeg er dan ook enkele verzachtende of troostende woorden aan toe. Deze ontbraken geheel in je relaas en daarom kneusde het mij dubbel. Je zult zeggen: "daar moet je tegen kunnen; wees niet zoo'n kruidje-roer-me-niet; of: ben je daar weer met je sentimentaliteit?" Dat neem ik graag aan. Maar hier gaat 't voor mij niet over. Ik kan er best tegen; ik ben gevoelig, doch ik ben au fond ook een harde brute. Ik vind echter dat de methode niet deugt. Wat je niet vermijden zoudt in het dagelijksche leven, als je in een stampvolle tram een wildvreemde per ongeluk op zijn teenen loopt, en je zegt hem een vergoelijkende formule, dat behoor je nog minder te verzuimen tegenover iemand die je lief is. Dat je iemand bemint mag nooit een voorwendsel worden om iemand met achteloosheid te bejegenen, – zooals een menigte menschen dat doen, volgens wat ik gezien heb. Wanneer men daar eenmaal mee begint dan komt er geen einde aan. Eerst doet men elkaar wat kleine pijntjes. Dat is zoo erg niet, denkt men. Maar men went eraan om elkaar pijn te doen, en van de kleine pijntjes, glijdt men onmerkbaar over naar de groote en grove pijnen. Een hellend en gesmeerd vlak. Het kost niet de minste moeite om elkaar te kwellen, te sarren, te wonden. Je moet dat even dikwijls hebben waargenomen als ik. Maar het kost heel veel moeite om tegenover elkaar een soort van hoogere etiquette, van wellevendheid te behartigen. Wat meer moeite kost is altijd beter. Ik vind eveneens dat pijn en smart dienen tot niets, en stellig tot niets als wij ze klakkeloos veroorzaken. Ik weet wel dat een mysticus de smart het beste paard voor den weg naar de volmaaktheid genoemd heeft. Doch kijk maar eens even rond in de wereld. De menschen berokkenen elkaar van den morgen tot den avond haast niets dan groote en kleine euvels, ellenden, onaangenaamheden. En wat is 't resultaat? De menschen worden hoe langer hoe hardvochtiger, grover, niets-ontziender. Ze winnen er niets mee.

Als je me dus weer eens wetens wondt doe er dan een pijnstillend middeltje bij. Vergeet niet dat het palmtakje een smartje was dat ik hoegenaamd niet verdiend had. Of 't zou moeten zijn omdat ik "alles te mooi wil en fantaseer" zooals je zegt? Maar dat is 't niet. Ik fantaseer niets. Ik dacht me het geven van dat palmtakje alleen maar gelijk ik het zelf gegeven zou hebben. En daar kunnen slechts goede bedoelingen in liggen. Maar zoodra je tekortkomingen in me ontdekt, op welk gebied dan ook, als ik fouten bega, zelfs onwillens, als ik dingen doe die je met recht meent te moeten veroordeelen, ja, straf me dan, wond me dan, en zonder doekjes voor 't bloeden. Spaar me dan niet. Ik verwacht van je, ik eisch van je, dat je me dan niet spaart. Maar geen noodelooze, ongemotiveerde pijn. Geen "pijn om de pijn". Het is zoo gemakkelijk om elkaar pijn te doen. Het is zoo moeilijk om elkaar nooit te wonden, nooit te verdrieten, en altijd iets liefs voor elkaar te willen.

's avonds; 9 u.

Ik hoop, liefste, dat ook jou dit niet ijzig in de ooren klinkt, evenmin als mij wat jij me zegde. Ik heb nooit kunnen denken dat die passage over de Kerk je leed zou doen. Eerstens niet omdat ik vertrouwelijk met je zat te praten, als met mezelf, alsof ik me die zaak zelf een beetje tot klaarheid bracht, zoodat ik het onderscheid uit 't oog verloor tusschen jou en mij. Tweedens omdat ik jouw gevoeligheid op dit punt nog niet kende. Je weet wel dat in een land als Frankrijk het op Zondag naar de kerk gaan heel weinig in acht wordt genomen, wat niet verhindert dat zoo goed als iedereen katholiek is. Omdat ik daar al zoo lang tusschen zit, ontschoot 't me dat jij dit noordelijker, als ik zoo zeggen mag, opvatte. Derdens meende ik dat wij 't over mijn gemoedsgesteltenis aangaande religie in zooverre eens waren als wij 't erover eens kunnen zijn voorloopig. Ik meende dit sinds ik je op een Zondag schreef dat ik ons heel goed zag als de vader (die een heiden was) en de moeder van St Augustinus. Je hebt hiertegen toen niet geprotesteerd en ik meende dat je 't admitteerde. Ik heb je toen ook gezegd dat 't mij smartte aan een zielswensch van je niet te kunnen voldoen. Wanneer ik je dit niet telkens herhaal dan beduidt 't niet dat ik het vergeet. Ik denk er dikwijls aan. Het ligt echter niet op mijn weg, dunkt me, om zelf daarover bij herhaling te spreken. Maar jij kunt 't gerust en zoo dikwijls doen als je wilt. Zeg dan echter niet dat ik onlief ben, want ik geloof niet dat dit juist is. In ieder geval was er dat onlieve geheel buiten mijn weten. Ik geef toe dat die uitdrukking "vrijheid, blijheid" in deze sfeer een tikje dissoneerde, schijnbaar, maar ik houd haar toch wel voor toepasselijk in alle sferen, de laagste en de hoogste. Je hadt mijn passage over de Kerk ook niet in verband moeten brengen met mijn "vermeden inzinking" want hoewel die twee onderwerpen in mijn brief op elkaar volgden hadden ze niets met elkaar te maken, ik zweer 't je. En hoewel onze "zienswijze" over religieuse zaken verschilt, vind ik niettemin dat wij hierin zeer harmonisch zijn en perfect accordeeren. Want ik weet met absolute zekerheid dat, wanneer jij bidt, je dezelfde gevoelens vertolkt en op dezelfde wijze ondervindt als ik wanneer ik bid. Die gelijkgestemdheid zul je niet bij veel menschen aantreffen. En dat is verreweg 't voornaamste. Wij verschillen een beetje in het formeele, maar in het essentieele zijn we concordant. Het zou natuurlijk volmaakter zijn wanneer we ook in het formeele dezelfde "zienswijze" hadden, doch daar heb ik geen zegging over, en dat moet je overlaten aan God. Je begrijpt wel, dat iemand van mijn slag niet zijn Paschen kan houden zonder tegelijk te belijden Credo, en er alle consequenties uit te trekken. Misschien gebeurt dit nog. Ik weet er niets van. Ik volg ook in deze zaken mijn innerlijke stem. Ik ben elk oogenblik disponibel. Ik ben niet vijandig, noch sectarisch. Totnutoe zegt mijn innerlijke stem me dat ik op heel goeden voet sta met Onzen Lieven Heer. Misschien is dit overdreven. Laten we zeggen: op goeden voet. Al mankeert er nog veel aan me, ik zou niet ongerust zijn als ik in deze seconde uit het leven moest gaan. Zoodra die stem me iets anders zegt zal ik gehoorzamen. Bid maar voor me; en als ik dit zeg dan meen ik 't.

Het was ongerijmd van me om in dit verband over je Vader en Moeder te spreken. Vooral daar ik hun verschil van zienswijze heb misverstaan. Maar uit de citaten van je Vaders brieven en je Moeders dagboek, welke je me dezen winter zondt, meende ik te kunnen afleiden, dat de strubbelingen die zij samen hadden vóór hun huwelijk, en met de familie van A.D., hun oorsprong hadden in een religieus conflict. Ik heb daarvan dus niets begrepen. Er zijn trouwens in 't leven van AD nog vele andere episoden waarvan ik slechts een vage voorstelling heb.

En nu, Thea-lief, heb ik ook zin om je te vragen: hou je veel van me? Vergeef me maar wat je me te vergeven hebt. Ik vraag hetzelfde elken avond: pardonne-moi ce que tu as à me pardonner. Je vroeg me laatst of ik in mijn gebed nooit mijn fouten en zwakheden gedenk. Zeker wel. Het kwam echter nog niet in me op (waarom weet ik niet) om je daarvan de formuleering te sturen.

Het slaat 11 uur. Ik ga vanavond wat vroeger naar bed. Het lijkt me wel prettig elken avond te kunnen denken: er zit in Louveciennes iemand aan mij te schrijven! Het postkantoor is slechts op circa 300 meter; doch de nachten kunnen hier verbazend zwart zijn. We hebben nu echter halve maan. Dank je liefste voor alles wat je me zegde, vóór dat je me schreef, toen je me tegen je aanklemde in je bed. Ik voel je nu in mijn armen en jou tegen me aan, Thea, lieveling, hou veel van je

Matthijs.

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA