MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19460507a Thea Diepenbrock aan Matthijs Vermeulen

Thea Diepenbrock

aan

Matthijs Vermeulen

Amsterdam, 7 mei 1946

7 Mei '46

Lief hijgend hert, waar moet ik nu beginnen? de heele tafel ligt bestrooid met blauw en er staat zooveel in en zooveel dat moeilijk is, moeilijk om op terug te schrijven doordat ik het er voor een deel niet mee eens ben; dat remt me, zoodat ik geloof maar bij het meest concrete te moeten beginnen: Mimi en Paul. Ik moest je toch al vertellen – heb het gisteren vergeten – dat we van hen al een geschenk gekregen hebben! Paul vroeg of ik bijgeloovig was en te zijner tijd misschien liever een cadeau uit Amerika wilde krijgen, maar ik zei dadelijk van nee, vroeg het me zelfs niet eens af omdat ik begreep dat hij dit nu met hartelijke genegenheid voor me bedacht had en het graag meteen wilde geven. Ik denk dat jij het niet mooi zult vinden, ik houd er ook niet erg van en ik zie het ons ook nog niet gebruiken – het is een zilveren schotel, oblong met een gegolfde rand en op gezette afstanden een roosje, zoo'n ding waar een servetje op komt te liggen en waar je pasteitjes of zooiets op presenteert. Maar er zit heel veel hart in dit geschenk, want het komt uit zijn ouderlijk huis en hij is een man die ongelooflijk gehecht was aan alles van zijn ouders en zijn grootouders. Ik zeg "was", omdat hij nu in Amerika niets van dat alles om zich heen heeft en er zoo langzamerhand een beetje los van gekomen is. Hij is een Weensche Jood, die hier al na den eersten wereldoorlog gekomen is. Zijn ouders waren enorm rijk geweest, hadden door de inflatie natuurlijk hun geld en een deel van hun bezit verloren, en Paul, die de jongste was van 3 kinderen (2 getrouwde dochters) is naar Holland gegaan om geld te verdienen. Hij is het type van den Weenschen Jood, die alles weet, die alles gelezen heeft vóór zijn 25ste jaar, die alle muziek gehoord heeft, die overal een oordeel over heeft, die nooit ergens verbaasd over is omdat hij het vanzelfsprekend al wist, die veel sneller van hersens en veel subtieler is dan een Holl. Jood, die zeer sterk aan traditie hecht en aan goede manieren (ook in den zin van fatsoen). Het valt niet te ontkennen dat het iets heel hinderlijks heeft dat hij alles en iedereen in zijn zak heeft, maar je vergeeft het hem, omdat hij werkelijk ongewone gaven van verstand en hart heeft, omdat hij heel trouw is in zijn vriendschap en veel voor je over heeft, graag voor je klaar staat, en omdat hij niet cynisch of blasé is. Hij houdt b.v. dol van Holland, juist van de Holl. goedigheid, van de gezinnen met 9 blonde kinderen: Jaap en Joop enz., van de goedigheid van de Holl. huismoeder en den degelijken, ernstigen, betrouwbaren Holl. huisvader, is gek op het Holl. landschap en hij heeft dus heel veel positieve eigenschappen naast zijn negatieve: "ach, wat wil je – dat is immers" enz. enz. Hij was bijzonder op Moeder gesteld, dat geeft ook nog een speciale band. Wij kennen hem door Mimi, die een jaargenoot van J. was. Mimi was de schoolvriendin van Emmy [van Hall] (de moeder van het doofstomme Deatje) en is pas na den studententijd, toen zij al getrouwd was, in een tijd toen J. les gaf aan een school vlak tegenover Mimi's huis, zoo met J. bevriend geworden. Na een paar jaar had Paul geen zin meer om in de stad te wonen en heeft hij een huis gebouwd in Bergen. Daar is Mimi onder invloed van een anthroposofischen kring gekomen en is met hart en ziel Steineriaan geworden. Zij was zonder eenigen godsdienst opgevoed, rijk en materialistisch, als kind van Praagsche Joden, en opgegroeid tusschen Holl. kinderen die even rijk en materialistisch grootgebracht werden. Ik begrijp het nog niet heelemaal hoe dit bij haar in elkaar zit. Zij heeft de ijver nu, het vuur van iemand die een nieuwe heilsleer propageert – zij zit daar in Amerika ook tusschen de anthroposophen – , het klinkt mij wel eens wat idealistisch en fanatisch, maar het maakt heelemaal geen onharmonischen indruk en zij heeft haar wereldsche charmes volkomen bewaard en haar gezellige geanimeerdheid en goedlachschheid. Het meest opvallende aan haar is haar ongelooflijke gave van zich in iemand te kunnen begeven. Zij verwarmt en troost op die manier vele menschen. Paul daarentegen is maar voor zeer enkelen. – Ziezoo, nu weet je, dunkt me, een heeleboel. Ik kon er eerder niet over schrijven, omdat ik er werkelijk geen tijd voor had, we hebben in de laatste weken zooveel over gemoedsbewegingen gesproken dat ik aan personalia niet toekwam. Nu moest het wel, omdat je ernaar vroeg en ik van het cadeau moest vertellen.

Ik weet niet of je over Engeljan-en-het-gedicht zeggen kunt: hij heeft ongelijk. Ik zou het niet gedaan hebben (het publiceeren), maar als iemand nu anders van aard is? Hij leeft niet voor de liefde, hij leeft voor zijn werk, de Kunst. Je kunt de menschen niet met je eigen maten meten als ze heel anders geaard zijn. Als je Engeljan beter kende, zou je me toegeven dat hij primitief is, hij is een kind. Je moet hem zien met kinderen – dan is hij eenig. Of als hij iets cadeau krijgt dat hij mooi vindt – heelemaal als een kind is hij dan en dat heeft iets heel veroverends. Dat is geen pose, dat is absoluut echt; en bij al zijn intelligentie, is hij in vele dingen van het gemoed werkelijk een kind. Kinderen kennen ook geen medelijden en weten niet hoeveel pijn ze doen. De raad die je voor J. geeft is uitstekend. Als zij dien kon opvolgen, deed zij iets heroïeks, dat is zeker. En zij zou er ook zeker vruchten van plukken, d.w.z. misschien niet of waarschijnlijk niet in dien zin dat Engeljan erdoor verbeteren zou, maar voor haar eigen ziel zou het winst beteekenen. Zij is wel bezig in die richting te werken. Mimi heeft in dien zelfden geest gesproken.

En waarom mocht ik me niet kwaad maken? Tegen H.E. ben ik te passief, tegen Engeljan te actief, nooit is 't goed… Ik voel met niet slijkerig enz. als ik me kwaad heb gemaakt. Het vermoeit me, maar de enkele keer dat ik giftig ben, ben ik het wel graag.

Onze fundamenteele verschillen, Matthijs, blijven, dunkt me, niet tot één beperkt: de reïncarnatie, het voor veel menschen leven of voor één, het sparen van de zieligerds en het niet sparen van de niet zieligerds (als 't niet anders kan), het publiek (want dit reken ik niet tot de bijkomstige verschillen, zooals F.N., maar tot de fundamenteele), wat nog meer? de vooruitgang, de resignatie, het ziek-zijn (microben). Je ziet, aan de vingers van één hand kan je ze niet tellen! Hoe moet dat gaan?! Over dat publiek kan ik niet anders zeggen dan dat ik je sentimenteel vindt. Je zegt in koelen bloede van Engeljan: il est un être grossier. En even later zeg je dat men aan een ander niet mag twijfelen. Omdat het hier niet om een enkeling maar om een publiek gaat, dat beïnvloed moet worden. Als je eenige ervaring had als uitvoerend kunstenaar zou je wel anders praten. Geloof me Matthijs, het is echt onzin wat je zegt ("als je gelooft iets te zeggen te hebben tot de ziel der menschen dan houdt je van den botste der botterikken"). Echt volkomen onzin. Vergeef me dat ik als piepkuiken zoo durf spreken tegen ik weet niet wat voor eerbiedwaardig personnage uit de basse cour. "Dat hart bemint als het creëert". Natuurlijk. Maar het hoeft toch het publiek niet te beminnen! Het heeft wel wat beters te beminnen.

Je zult me langzamerhand wel voor een keihardeling gaan verslijten: ik wil pijn doen, niet in de watten leggen, een publiek verachten. Nee, pijn doen wil ik niet. Jij stelt het zoo: vreugde doen aan de een – leed doen aan de ander. Dat moet niet, zeg je. Maar wat is het alternatief? Geen vreugde doen = leed doen aan de een – geen leed doen = vreugde doen aan de ander. Leed doen is dus onontkoombaar aan vreugde doen verbonden (natuurlijk lang niet altijd, maar in die gevallen waar we het nu over hebben). En dus vraag ìk me af: wie kan het best het leed verdragen, wie heeft toch al overvloed? Je kunt ook een andere manier van wegen toepassen, je kunt zeggen: iemand waar je van houdt telt voor 2 of meer. Vreugde doen aan iemand [waar je] niet [van houdt] weegt dus nooit op tegen leed doen aan [iemand waar je] wel [van houdt]. Daar ben ik het mee eens. Het is allemaal maar een rekensom. En het is een gok of je die rekensom goed maakt. Zoo ook met het geval van Webern b.v.: we probeeren wel ons voordeel te doen met de lessen die de noodlotten van anderen ons leeren, maar het is onderdehand best mogelijk dat we voortdurend verkeerde gevolgtrekkingen maken. Want het schijnt wel zoo te moeten zijn dat ieder opnieuw blind geboren wordt en tamelijk blind blijft tot zijn dood toe. Leve de Vooruitgang, maar ik geloof er niet in.

Nu heb ik, geloof ik, alle onderwerpen behandeld behalve de "strikt persoonlijke". Misschien komt er morgen niets van je, dan moet ik nog wat overhebben. Wat je schrijft van Aline is heel ontroerend. – In je brief aan v. Eugen begrijp ik niet het gedeelte over het uitkomen van de Princiepen. Waarom denk je dat daar vertraging in komt? Het Panorama zal toch zeker niet eerder verschijnen? Wat is dat nou, een boek waar je nog aan beginnen moet? Het is vervelend dat zulke brieven je zoo'n last bezorgen. A. heeft je in die dingen zeker te veel verwend. Maar het zal wel het behoud van iemands ziel zijn om zoo te leven als jij: alleen voor de belangrijke dingen. Het eenigszins problematische erin is alleen dat je een ander er dan mee opdoft. Ik zal al die karweitjes natuurlijk ook voor je opknappen, maar als je me dan op een goeden dag verwijt dat ik niet genoeg aan mijn ziel doe, dan ben je een beetje onrechtvaardig. Morgen of vannacht over de "p.i.",1 ik schrijf nu al meer dan 2 u., het kan niet langer. Je t'aime mon cher Matthijs,

Thea

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA

  1. De afkoring staat voor: pouvoirs illimités.