MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19460504 Thea Diepenbrock aan Matthijs Vermeulen

Thea Diepenbrock

aan

Matthijs Vermeulen

Amsterdam, 4 mei 1946

4 Mei 1946

Liefste, ik was er niet onwetend van dat ik je wondde met het verhaal van het palmtakje. Ik had je expres, toen ik het stuurde, niet geschreven hoe het gegaan was. Maar je vroeg er om en toen moest ik het eerlijk vertellen. Je wilt alles, je fantaseert je alles tè mooi. Graag zou ik met je mee doen, ongeveer je gelijke hierin zijn, maar ik ben maar een heel gewoon mensch. Je wilt niet dat ik je dat met nadruk verzeker, ik doe dat van tijd tot tijd, en als ik het niet doe, komt het toch uit af en toe. Ik ben een beètje intelligenter en een beètje gevoeliger dan de meeste vrouwspersonen, daar houdt het mee op. Er is zooveel schoonheid in ons tot-elkaar-komen, er is zooveel niet gelogenstraft wonder, dat het heel begrijpelijk is dat jij met jouw aard alles tusschen ons in die sfeer van mysterie wilt zien. Je begrijpt dat ik niets liever zou doen dan je de periodiek terugkeerende teleurstellingen besparen; ik zal ook nog wel groeien, daar twijfel ik niet aan. Voorloopig hoop ik dat je het er voor over zult hebben – en dat heb je, dat weet ik – om de slagen, die ik je door mijn gewoonheid toebreng, te verduren. Dat het goed zou zijn als je niet al mijn waarschuwingen (voor tegenvallen) in den wind sloeg, geloof ik wel.

Klinkt je dit alles een beetje ijzig in de ooren? Ja? dan luister je niet goed, want het komt uit een week hart. Als ik het niet schrijven, maar zeggen moest, zou je het aan trillingen van gezicht en stem zien en hooren. Het is wel jammer dat het verhaal van het rameau de buis à ton chevet1 (?) je is komen verstoren, je was juist in zoo'n heel gelukkige stemming. Misschien had die toch niet langer dan een dag of 5 kunnen duren en zou er automatisch weer een inzinking gevolgd zijn. Wat mij betreft is het misschien zoò, nu ik tenminste weet wat ik misdaan heb, nog beter dan te moeten denken: wat is er nou weer aan de hand (zooals laatst in Naarden met die poussière dans l'œil). Ik kreeg vanochtend je onbegrijpelijke hoeveelheid geluksklavertjes tegelijk met je "vermeden inzinking". Op 1 Mei is de bus niet gelicht en op 2 Mei hebben ze 's ochtends vroeg gelicht. Mijn geluk over de klavertjes-brief is, zooals je merkt, eenigszins verduisterd door je inzinking. Je schrijft in zulke momenten dikwijls dingen waarvan ik denk: heerem'ntijd, hoe moet ik dat nu allemaal weer tegenspreken en rechtzetten. Zoo was het ditmaal in de passage over de Kerk. Niet wat betreft datgene wat je over jezelf zegt, dat is natuurlijk allemaal juist, maar wat je over Pappie zegt en wat je over mij niet zegt. Ik heb in mijn oppervlakkige vermetelheid gedacht, dat als we Katholiek getrouwd waren – je had het eens over een petit curé – je ook wel 's Zondags naar de kerk zou willen gaan en je Paschen houden voor mìjn plezier. Dat is dus niet zoo. Goed, best. Dat is een heel goede straf voor me. Maar dat het geen oogenblik bij je opkomt of dat soms een verdriet voor me zou kunnen zijn, dat stelt me wel teleur. Pappie heeft geen eisch gesteld, Moeder heeft zelfs gevonden, later toen zij tot haar inzicht was gekomen, dat hij beter had gedaan die eisch wèl te stellen; maar innerlijk heeft hij het verlangen gehad. En als je nu eens even met me wilt doordenken, dan zul je je verbijsteren over de ijzige afwijking die zoo'n inzinking bij jou teweeg brengt: jij, voor wien de opperste harmonie tusschen jou en mij alles beteekent, jij, die steeds zegt "wij moeten het daarover geheel eens zijn", jij, die wil dat wij "accordeeren" in alles, jij vindt het plotseling de gewoonste zaak van de wereld dat wij hierin een verschillende "zienswijze" hebben. Als ik, zooals A., een spin zou doodslaan, zou je me nog willen overhalen tot jouw "zienswijze" om het beest in leven te laten, maar als het erom gaat om het eens te zijn in een zoo gewichtige zaak als deze, dan vind jij het een kwestie van vrijheid, blijheid: jij geen suiker in je thee? goed, ik wel. Het verschil in zienswijze tusschen Pappie en Moeder en dat tusschen jou en mij valt niet te vergelijken: Moeder miste de gave van het geloof, ik niet, jij ook niet. Bij Pappie en Moeder was het dus iets heel ingrijpends. Bij ons is het inderdaad veel minder ingrijpend, maar dat je het van zoò weinig belang vindt, van zoo heelemaal geen belang, dat vind ik niet lief van je, je hebt alleen aan jezelf gedacht en niet aan mij.

Denk vooral niet dat ik nu een inzinking heb. Voòr ik dit schreef, heb ik een tijd in bed gelegen en heb me ontelbare malen tegen je aangeklemd gevoeld en Matthijs, lieveling gezegd. En ik was heelemaal gelukkig als ik dat tegen je zei. Ik heb het voorgaande dus in een onbekommerd gevoel van liefde geschreven, alleen met die teleurstelling over dat mankement in jouw liefde. Ik maak er mijn excuses niet voor dat ik het je niet verzwijg, want ik verzwijg je nooit iets!

Want een romantisch beeld: Matthijs te middernacht over straat naar de bus! Ik weet niet of ik dikwijls aan je zal denken op dat uur, de bedoeling is eigenlijk wel om dan al te slapen.

Ik dacht dat je me van de tuinboonen eens geschreven had, dat ze lekker waren toen je dochter ze gekookt had. Maar dit was misschien een andere bezending. Je moet weten dat er in het K.L.M. pak, dat ik al een week geleden gemaakt had, toen ik nog niet wist van die onvermurwbare boonen, een zakje van die zelfde keisteenen gedaan had. Gelukkig dat het door mijn ziekte niet weggegaan is. Ik heb het gisteren vervangen door het roggebrood en de suiker.

Weet je wat we maar moesten afspreken? (of zei ik dat al?) dat je in geen geval over A.D. – F.N. moet schrijven: dat heeft totaal geen zin, dat kan niet, je moet toch in A.D.'s huid kunnen kruipen, zooals je dat met den jongeling uit Galilei's milieu, met J. Sauveur etc. gedaan hebt? En dat kan in dit geval niet. Als ik tijd heb, schrijf ik er misschien morgen nog over, hoewel het vermoedelijk weinig nut heeft.

Dag Matthijs, lieveling, ik heb zin om je te vragen: hou je veel van me? Ik ben reuze benieuwd naar "de stemmen des hemels" (jij, leelijke ironischerd: als jìj stemmen des hemels hoort, vind je het heel gewoon). Da-ag, ik ga uit eten bij Gerard en Sandra,2 die je nog niet kent, en daarna Toman feliciteeren. Maar altijddoor blijf ik aan je denken. je

Thea

Het leege papier stuur ik maar terug, je mocht er eens vroegtijdig doorheen raken!

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA

  1. Dit is een citaat uit La veille (François Porché).
  2. De jurist G.J. (Gerard) Wiarda (1906-1988) en zijn vrouw Sandra Wiarda-Moltzer (1908-2009).