MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19460501 Matthijs Vermeulen aan Thea Diepenbrock

Matthijs Vermeulen

aan

Thea Diepenbrock

Louveciennes, 1 mei 1946

Louveciennes

1 Mei 1946

Woensdagavond

Mijn veelkleurige en bloemige,

van ochtend te zes uur is mijn dochter ter bedevaart getogen om de stemmen des hemels te vernemen, zij denkt te overnachten onder het firmament gelijk de pelgrims uit den ouden tijd (maar in haar valies zit een waterproef slaapzak) en wanneer ik haar zal wederzien is mij nog onbekend. Ik loop dus opnieuw alleen in huis en tuin. Geen sterveling sprak ik vandaag behalve een zeer mollig jong meisje, denkelijk uit Paname, dat bij mij aanbelde in den middag met twee leege flesschen in de hand, en mij vroeg of zij ze met water mocht vullen. Gracieus heb ik haar geantwoord (ik houd niet van dikkerds) dat ik tot mijn spijt geen wijn had (wat waar is) doch dat zij zooveel water kon tappen als haar beliefde. Ze zei me glimlachend dat water even lekker is als wijn wanneer je dorst hebt, hetgeen ik toestemde, en verder is onze conversatie niet gekomen. Om van materieele zorgen eenigermate bevrijd te zijn, kookte ik me 3 pond echte erwten van de ravitailleering, welke mijn dîner zullen uitmaken tot Zondag. Ik hoop dat ze door de zoele temperatuur niet verzuren (dat is natuurlijk een risico) want dan zou ik ze desalniettemin opeten, doch zonder wellust. Na je brief gebust te hebben ben ik gaan werken op het boekie tot ik flauw werd van de honger. Bijna raakte ik door het voorlaatste hoofdstuk heen. Maar hoe meer ik het einde nader hoe zwaarder het begint te wegen. Als een stok met een klein gewicht eraan die je met gestrekten arm in de hand houdt tot je niet meer kunt. Bij het componeeren heb ik nooit een dergelijke sensatie; dat blijft licht tot het slot. Het boekie op zijn manier eischt me nog heel wat "nerveuze substantie" en ik zal blij zijn als ik dat voorloopig niet meer heb op te brengen. De korten middag passeerde ik met een beetje houthakkerij (hoewel ik niet stook) en verder met lezen in Halévy's Nietzsche. Ik kan niet nalaten tot je edificatie een zinnetje te copieeren dat ik je citeer in 't Fransch daar ik geen enkel werk van N. hier heb. Na den uitbarsting van de Krakatou op Java (in 1883) schreef hij aan zijn vriend Lanzki: "Deux cent mille êtres anéantis d'un coup c'est magnifique, voilà comme l'humanité devrait finir!" – En een poosje later, na een aardbevinkje te Nice, dat hij bijwoonde, zei hij tot denzelfden Lanzki: "Ce qu'il faudrait, c'est une destruction radicale de Nice et des Niçois." Dat deed me denken aan mijn litteratortje van de Salle des Pas Perdus. Met een variant op Shakespeare zou ik kunnen zeggen: "En Nietzsche was een hoffelijk man." Let wel dat Halévy zulke gedrochtelijkheden en tientallen andere vermeldt zonder critiek, en zonder eenige animositeit, hoewel zijn boek beëindigd werd in 1944. Maar met zulke brutale, bestiale reflexen heeft Nietzsche dermate de Europeesche (de mundiale) psyche geïnoculeerd dat niemand ze meer opmerkt en dat iedereen er passief tegenover staat. Ik geloof nooit dat jij Nietzsche kent gelijk ik hem ken, anders begrijp ik niet hoe je clement jegens hem kunt zijn. Hij is voor mij een der allermeest geslaagde incarnaties van het verderfelijke, en het kost me moeite in hem geen personificatie te zien van den Prins der Duisternis, aan wiens bestaan zooals je weet ik twijfelen wil à tout prix. Ik kan je dat satanische van zijn natuur bewijzen met dozijnen teksten. Niet dat ik je tot mijn standpunt wensch over te halen. Vrijheid, blijheid. Mais nous devons tirer ça au clair. Heb je nog meer uitspraken van je vader als die in zijn brief aan Hol? Die phrase: "Of ik nu al in staat ben den lateren N. geheel te overzien en te weten wàar hij iets voor mij is en waar ik hem verwerp, meen ik soms te weten, soms ook niet." klinkt me erg Pontius Pilatus achtig. Alsof hij in zijn binnenste reeds heel goed het verwerpelijke besefte, doch hem om bijkomstige redenen wilde sparen. Het is zeer aannemelijk dat omstreeks 1900 het goede van Nietzsche's invloed nog kon opwegen, onder de possibiliteiten, tegen het kwade. Desnoods nog in 1914. Hoewel...! Maar wie in 1944 blind blijft voor het onvermijdelijk diabolieke effect dat Nietzsche uitoefende, is stekeblind geboren, dunkt me, doet het expres, of kent hem niet. Jammer, dat je vader niet was als Socrates, die meeningsverschillen niet enkel toeliet, maar ze uitlokte. Ik heb mijn opinie over N. nooit gevarieerd. Dit wil niet zeggen dat ze juist is. Doch we hadden daarover nuttig kunnen discuteeren. Dat zou beter zijn geweest dan te moeten zwijgen. Het zou me niet verbazen of van den heelen N. heeft A.D. enkel Die Geb. der Tr. bewonderd. Wist je dat mijn bête noir Brahms een der eerste lezers en bewonderaars is geweest van Jenseits von G.u.B.? Tout se tient. Maar ik herinner me opeens dat ik onder de rechters der Europeesche cultuur die N. evenaren vergat te noemen Hippolyte Taine! (In zijn genre was die ook nihilist!) Wat ik piteus vind van den hoogmoedigen N.: hij stuurde critici zijn werken en bedelde om erkenning! Dans ma modeste sphère heb ik dat nooit over me kunnen verkrijgen; ik zei altijd tegen Anny: Je ne suis pas commis-voyageur.

Je vraagt me of ik nooit zoo eens neiging heb om met Paschen naar dat XIII eeuwsche kerkje te gaan. Nee, liefste, ik voel daartoe niet den minsten drang en kan me zelfs niet voorstellen dat ik dien nog ooit zal hebben. De echo's van den katholieken godsdienst vibreeren nog zeer sterk in mijn binnenste, maar zij doen dat geheel spontaan, en, wat ik eigenlijk niet goed begrijp, wanneer ik in direct contact kom met een kerk en haar realiteit, dan verdooven die echo's, ze verdwijnen, in plaats van versterkt te worden. Hoe dit te verklaren? Wanneer ik vroeger met de kinderen ging wandelen en we kwamen langs een kerk, of een kerkhof dat niet al te leelijk was, heb ik hen er immer binnengebracht, omdat ik het goed vond dat zij ook het mysterieuze aspect van het leven zouden vermoeden, en om een soort van legende in hen te leggen. Maar voor mezelf heb ik die opwekkingen sinds lang niet meer noodig. Hun psychische werking bij mij schijnt uitgeput. Ik kan daar "het vonkje" (en hierom is 't toch maar te doen!) niet meer vandaan halen. De geest van de kerk en ik, zou je zeggen, correspondeeren niet meer. En 't spijt me niet, want ik vind "het vonkje" elders en in regionen welke mij minder betrekkelijk, in minder zijdelings verband met het goddelijke schijnen dan de kerk. Het is me alsof ik dieper boor. En ik kan me in deze oriëntatie slechts laten leiden door mijn innerlijke stem. Wat die stem wil uiten is iets anders en voert mij tot geheel andere interieure situaties. In alles zoekt ze, wil ze het directe. De directe inschakeling met een stroom welken ik niet definieeren kan, doch waarvan ik weet dat hij is. Dat zijn inwendige noodzakelijkheden. Meen echter niet, vrees niet dat ik je ooit zal willen overhalen tot mijn zienswijze. Het heeft me steeds verbaasd dat je vader zooiets vergde van je moeder. Je verwonderde me eveneens toen je laatst schreef dat, naar jouw gevoel, je moeder had moeten zwichten. Ik begrijp dat niet. Zoo iets is het onmogelijke vragen. Stel je eens voor (par impossible) dat ik je zoo'n eisch zou doen. Je zou niet kunnen, of niet willen. Je zegt natuurlijk dat jij de waarheid hebt. (Dat zegt me tenminste mijn dochter ook.) Maar je moeder was eveneens overtuigd de waarheid te bezitten. Een eisch stellen op dit gebied is overigens strijdig met de oude leer die zegt dat het geloof een gave is van God.

Ik heb vandaag weer eens eventjes geduizeld en langs de afgronden der "inzinking" gescheerd, de randen der woestijn. Het kwam gisteravond laat. En weet je waarom? Om dat onschuldige palmtakje! Het deerde me eensklaps dat ik het niet dankte aan "een bepaalde zielsbeweging" van jou. En dat ik het, volgens je verhaal, niet eens kreeg van jou (want jij vondt dat een ander oudere rechten had – welk een opvatting!) doch dat ik het ontving van Joanna. Ik had me dus deerlijk vergist. En bij mij telt alleen de zielsbeweging. Een geheime wensch van me werd vervuld, doch niet door jou. Een veelgeheimere wensch van me bleef echter zonder vervulling. Is het onredelijk, hyper-emotief om daardoor deerlijk aangedaan, teleurgesteld te worden? Ik weet 't niet. Maar zoo was 't. Ik zette me er echter over-heen. Ik zei me: Thea, in haar bed, vertelt me dat zoo lief, zoo vertrouwelijk, si innocemment, hoe zij me wondt! Er bleef mij een vleug melancholie. Ik kijk het palmtakje anders aan. Maar de "inzinking" heb ik vermeden! En ik verzwijg het je niet omdat je graag weet wat er gebeurt in dien "lastigen man"!

Ik wil eens probeeren om mijn brieven met de morgen-buslichting (we hebben er 2 sinds April) te verzenden. Dat geeft misschien een betere trein-verbinding, en ik ben 's middags niet meer gebonden aan een vast uur. Elken avond ga ik vanaf heden omstreeks middernacht naar 't postkantoor. Je zegt me 't resultaat wel.

Die tuinboonen, mijn lieve honnepon, zóóveel levenservaring heb ik jandorie! liet ik 2 etmalen weeken, en 4 uren koken, doch ze bleven onvermurwbaar! Kwaad echter hebben ze me niet berokkend.

Slaap goed Thea, word vroolijk wakker met een zoentje van me,

Thea van je

Matthijs.

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA