MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19460425 Matthijs Vermeulen aan Thea Diepenbrock

Matthijs Vermeulen

aan

Thea Diepenbrock

Louveciennes, 25-26 april 1946

Louveciennes

25 April 1946

Donderdagavond

Mijn beschermende beschermde Thea-lief,

Hier heb je een mooi klavertje-van-vier. Het is van een donzig, teeder groen; niet te groot en niet te klein; edel geproportionneerd, als door een sierkunstenaar; gaaf van vorm; ongerept; geen insect of slakje knaagde eraan; een werkelijk zeldzaam exemplaar; een klavertje-van-vier voor op een plaatje. En toch echt!

Maar 't heeft zijn geschiedenis dat ik je moet vertellen.

Sinds een dag of zes had ik al lust je zoo'n talisman te zenden. Misschien correspondeerde dit met de verschijning van dat mal'occhio van je; ik heb er niet op gelet. Of ik geloof aan de deugd van zoo'n talisman weet ik niet. Doch ik zie ze erg graag de klavertjes-van-vier; ze doen me plezier; en 't zijn wondertjes der natuur, daar gaat niets van af; een elf zou ermee gespeeld kunnen hebben; waarom zouden ze dus niet tooveren? Maar zelf kan ik ze niet vinden; ik mag er jaren naar zoeken, 't is voor niemendal. Dat was de gave van Anny. Er bestond tusschen haar en dat magische plantje een onbetwijfelbare affiniteit. Zij behoefde niet eens te zoeken; zij raadde ze op meters afstand; zij had zich slechts te bukken. Zij heeft er mij in de tijd van ons huwelijk honderden gebracht, die ik allen bewaard heb. Want allen waren voor mij, dat begrijp je. Zij symboliseerden haar en haar innigste wensch. Ook dat hield op, eind 1939.

Vandaag nu, na mijn wandeling, was ik aan den rand van het bosch, en richtte, alvorens naar huis te gaan, een invocatie voor jou en mij tot den Creator Spiritus, den dator munerum, lumen cordium, consolator optime, lux beatissima, zooals ik dat gewoon ben, doch in 't Fransch. Toen ik daarmee klaar was keek ik voor me uit en zag me tegenover een heel vlak van klavertjes. Ik weet niet waarom, maar opeens zei ik, half-luid: Tiens, zwartkopje, (ik had haar vanaf den eersten dag nooit een anderen naam gegeven; doch ik gebruikte hem nimmer als er vreemden, zelfs niet als de kinderen erbij waren) ik zei dus: Tiens, zwartkopje, voilà ton rayon, voilà ton domaine! Tu devrais me donner un trèfle à quatre; j'en ai justement besoin; il y a si longtemps que tu m'en as apporté un; tu peux bien faire ça aujourd'hui! Tu m'en donnes un? Ik taquineerde haar een beetje, ofschoon ik wel meende wat ik zei. Maar toen ik naar beneden keek zag ik plotseling tusschen den hoop dit aardige, perfecte klavertje van vier, dat er natuurlijk al stond, doch dat verscheen alsof 't eensklaps gegroeid was. Ik mag je gerust bekennen dat dit vinden mij ontroerde. Moge mijn kleine geschenk uit de twee sferen je genoegen doen. In ieder geval weet je nu weer wat meer van Anny en van mij!

Nu we toch met één been in 't bovenaardsche zijn, en ik niets anders te wauwelen heb, kan ik je ook wel de komieke historie vertellen die me een poos geleden overkomen is met Antonius van Padua; mij tenminste leek ze komiek. Ik was mijn spade kwijt, die ik absoluut noodig had. Ik wist dat ze er moest zijn; Donald had haar vast weer ergens laten slingeren; maar waar?! Ik zocht alles vier, vijfmaal af, in elk hoekje en kantje. Ik kon echter geen spade ontdekken. Toen dacht ik opeens aan den Antonius mijner prille jeugd, en zei half nijdig en isegrimmig: Si tu es fichu de me faire retrouver ma bêche, mon pauvre Saint Antoine, tu as une belle occasion de me prouver ça! Si tu es capable de me montrer où se cache ma drôle de bêche je veux bien croire en tes pouvoirs! Terwijl ik dat zei ga ik naar een plaats waar ik al een keer of wat gezocht had en vind mijn spade tusschen hoog gras en struiken. Ik moest lachen. Maar ik weet waarachtig niet of ik woord gehouden heb en of ik geloof in zijn macht!

Ik zal je maar meteen goeden nacht wenschen; als ik nog aan wat anders begin wordt 't weer laat. Ik houd veel van je. Zooals dien vorigen avond geef ik je een zachten zoen op je borst; eerst de linker en blijf er met mijn lippen even luisteren, dan de rechter, en dan nog even je mond, en dan... stop ik je toe. Je slaapt misschien al. Word lekker met me wakker, mijn lieve Thea.

Vrijdag 26 April 1946

Mijn liefste allerliefste, mijn echte schat, het doet me een buitengewoon, een kinderlijk, een kinderachtig, een on-ge-loof-lijk plezier je dit klavertje te kunnen sturen! Het is een waar meester-stuk. Nooit van mijn leven heb ik in zijn soort zoo iets volmaakts gezien. Het kan bijna niet beter. Pourtant je suis connaisseur en la matière! Echt gegroeid en gevonden voor jou!

Ik zou je ook wel een telegram willen sturen om alles te annuleeren wat ik je gisteren schreef over Heiloo! Maar dat ware zonde van de duiten. Mijn protest kwam voort uit hetgeen je me zei over alle menschen die je te lunchen en te dineeren had gehad, waarvoor jij – zonder dienstbode – moest koken, borden afwasschen, je tijd verprutsen, (dat kunnen onmogelijk allemaal menschen geweest zijn, interessant genoeg om jouw tijd aan te verbruien) en per slot concentreerde die bedenkingen zich intempestievelijk rondom Heiloo! Het verheugt me dat je daar een gelukkige, poëtische Paasch-dag doorbracht. Wat je me zegt over Maas Geesteranus doet me veel en uitsluitend genoegen. Heb je hem eveneens gesproken "over ons"? Dit is me niet duidelijk in je relaas.

Uitstekend je berichten over dat mal'occhio! Geef haar zooveel geld als je wilt! Zelfs van "het mijne". Want ik zal Van Eugen dezer dagen vragen om "wat ik verdienen ga", aan jou te zenden. Vanochtend ontving ik eindelijk de 5000 frcs van mijn pastoor. Ik heb nu 18.000 in kas! (Donald zond me nog 6000, waarvan 3000 voor zijn eigen gebruik, om suiker etc. te koopen.) Ik kom dus langzamerhand weer in bonis. En gierig als ik ben! Je kunt geen beter spaarvarken verzinnen dan mij. Ik moet zelfs hopen dat je er nooit last mee zult hebben!

Ik zend je hierbij, als psychologisch document, den laatsten brief welken ik ontving van Donald. Als klein kind noemde hij me Miaou, en hij behield die appellatie. Voor mij klinkt ze wel aardig. Wat ik van zijn Gertrude denken moet weet ik niet. Il me fait sourire. Ik zie wat ik zie. Ook in 't handschrift van Donald. Het zou me kunnen verontrusten. Maar hij amuseert me. Ik heb zoo'n idee dat ik vertrouwen mag "koesteren" in een goed verloop. Geef me echter je advies, altijd en over alles.

Heel goed wat je zegt over Peter. Wij zijn 't eens. Mijn processus wikkelde zich af aldus: Ik had jou, ik leefde met jou in een droom. Plotseling verscheen iemand (Peter) zeer reëel te midden van mijn droom, en maakte mij bewust, tè bewust, dat mijn droom 't op verre na niet haalde bij de realiteit, bij de simpelste realiteit. Ik was liever je hoofd-kussen, je deur-knop geweest dan ik-in-mijn-droom. Begrijp je? Even je hand te kunnen aanraken werd me oneindig kostbaarder dan al wat ik droomen kon. Een formidabele botsing tusschen droom en onnoozele realiteit. Ik moest mij een geheel nieuwen en anderen droom construeeren. Dat had zijn nut. Maar 't was moeilijk. – Is dit je echter verstaanbaar? – Want dat alles geschiedde niet volgens mijn wil, op mijn bevel, maar was natuurlijke organische reactie.

Zeer mooi die brief van dat Weener echtpaar. Het schrift is prachtig en doet me denken aan manuscripten uit den tijd der Renaissance, der Byzantijnen, of iets van dien aard. Buitengewoon zoo'n uitdrukking-van-psyche te ontmoeten in het volk. Als het in mijn vermogen lag gaf ik hun een fortuin. Aan zulke menschen zou ik alles willen geven wat ik heb.

Goed gewerkt vanochtend. Die Fokker dat is je reinste humbug. Ik moet daar een artikel over schrijven in 't najaar. Zijn er veel van zulke gewichtige raaskallers in Holland? Ik vergat je te bedanken. Maar elk woord dat ik je schrijf, of vocaal, of mentaal zeg heeft een ondertoon van dank aan Thea.

Tot vanavond, liefste. Ik ga nu, voor de vierde maal geloof ik, je tuinboonen opwarmen. Ik had ze allemaal tegelijk gekookt. Maar ze verzuren niet. Voor 't eerst is 't vandaag weer zomerachtig zoel. Ik zal Donald schrijven over Doleschal. Je veux qu'il leur fasse un peu de bien. Ik houd veel van je. Heel mijn wezen, alles wat ik ben, reikhalst naar je, en is tevens in je, bij je, omhelst je, verheugt en vermeerdert zich in je. Mijn Thea, je bent de echte schat

van je Matthijs.

Als dat feeën-blaadje nu maar goed overkomt, en geen poststempel op zijn gezicht krijgt!

Liefste, verlies geen tijd meer met 't koopen van antwoord-coupons!

Merci voor de koffie in je brief!!!

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA