MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19460422b Thea Diepenbrock aan Matthijs Vermeulen

Thea Diepenbrock

aan

Matthijs Vermeulen

Amsterdam, 22-23 april 1946

2de Paaschdag

Nauwelijks was de brief aan mijn dierbare dichtgelikt – o, voor Matthijs aphroditisch woord! – of velerlei dat ik vergeten had schoot me te binnen. Om te beginnen: aardig, vond je niet, van Jany om A. erin te betrekken. Verder: onaardig, [vond je niet], dat "puisque tu t'en vas". Dan: in het pakje dat toen plots niet meer verstuurd mocht worden, zat koffie en zaten paascheitjes, ik ben dus niet zo ongracieus als je wel zou meenen (vooral ernstig op ingaan!), d.w.z. ik misken de hiërarchie der dingen niet. Ten slotte: Maas heeft een groote bewondering voor je en vindt je de aangewezen man om over A.D. te schrijven. Hij is totaal onmuzikaal en daarom verbaasden wij ons dat hij een meening over je had, maar het bleek dat hij je stukken in de Telegraaf vroeger gelezen heeft en aangezien zijn speciale begaafdheid is om te kunnen onderscheiden wat "kwaliteit" is en wat niet, heeft hij een vereering voor Matthijs Vermeulen. Wij zijn ook over E. te spreken gekomen en dat bleek hem totaal niet te deren. Hij heeft Pappie in 1916 leeren kennen en het had dus kunnen zijn dat hij een onaangename herinnering had; hij had er door de dames Ament over gehoord, dat was al. Dat "bericht", dat in de kaarten te lezen stond, was misschien een brief, misschien iets anders, de kaartenlegger was daar niet geheel zeker over het juiste woord. Er kwam in ieder geval iets aan 't licht dat ik liever niet wereldkundig had gehad. J. en ik gelooven beide dat het wel op E. slaat, want ik geloof zeker, wanneer het van "ons" bekend wordt, dat er dan kwaad gesproken zal worden en dat ik onaangename dingen te slikken zal krijgen. De kleine kring, die het weet van E., zal het waarschijnlijk overal rondbazuinen. Ik vind het niet erg, hoor, ik zal er wel doorheen bijten, het heeft me au fond nooit wat kunnen schelen wat de menschen van me zeiden. Akeliger is het natuurlijk als ze je moeder door het slijk gaan halen.

Bonne nuit, mon chéri, embrasse-moi vite, il est 11.30h, je vais me coucher.

23 April

Altijd als ik me bijzonder op een brief verheug, of liever, als ik dat uitspreek, word ik gestraft: het gebeurt strijk en zet dat er dan niets komt. Wat een wonder dat ik me op de resignatie toeleg, als het Leven me die zelf leert! Zeg niet dat het mijn twijfel is die me die teleurstellingen berokkent, want geen haar op mijn hoofd dacht eraan dat er vanochtend geen blauwe brief zou zijn.

Mijn mal'occhio heeft vanochtend opgebeld, zeggende dat alles zich ten goede gekeerd heeft, dat ze een kamer en een baan heeft. God zij gedankt. Zij wilde alleen geld leenen, dat ik haar in goed "vertrouwen" gegeven heb. Ik ben vandaag heel actief geweest (dat ben ik wel altijd, maar de eene activiteit is de andere niet): ik heb de werkster de slaapkamer laten schoonmaken en ik heb zelf de kasten gedaan. Ik voel mijn rug en mijn voeten; gek, dat dat nog verschil maakt, ik heb toch het idee dat ik altìjd den heelen dag ronddribbel. Maar wat ik zeggen wou is dit: ik heb heimelijk van het linnengoed het een en ander erop aangekeken dat het naar de Heerengracht zal verhuizen (het gaat m.a.w. hoogerop) en toen dacht ik eraan of ik die kamers eigenlijk vóór ik naar L. ga al een beetje in orde moet hebben. – Dacht je met mij mee te reizen? ik heb me dat wel altijd zoo voorgesteld, maar ik heb er niet aan gedacht dat je dan bij aankomst toch minstens een stoel, een tafel en een bed zou moeten vinden. Tenzij je hier zou willen logeeren, totdat wij wat uit Laren hebben laten komen. Dat zou voor mij gemakkelijker zijn, omdat ik wel voorzie dat ik het tot ik wegga druk zal hebben, terwijl ik er in Augustus goed den tijd voor heb.

4 uur

Geen brief van je – wat is dat Matthijs? Het is vandaag Dinsdag en je laatste woorden waren van Woensdagochtend – wat akelig voor me, hoe zit ik hier nu met popelend hart en leeg?

Bijgaande brief is van den man van mijn werkster in Weenen. Het zijn zulke ontzettend goede menschen – zou Donald wat voor hem kunnen doen? Wat schrijft hij, reageert hij niet op Waldstätten? Misschien is hij eèn en al verliefd. Deze Doleschal is kellner, ik vermoed dat in het weg geknipte stuk staat dat hij weer werkeloos is, omdat hij spreekt van den wijn die opgeraakt is. Toen ik daarginds was, had hij ook geen werk en in Oostenrijk werd na 9 maanden geen ondersteuning meer uitgekeerd; die vrouw ging dus uit werken, maar wàt een armoede was dat waarin zij leefden! En altijd was zij tintelend van levenslust en klaagde nooit. Ik heb daar echt stichting aan beleefd.

Er is nog iets dat ik je zou willen schrijven, een antwoord op een objectie die jij misschien zal maken op een passage uit den brief van gisteren, maar ik ben nu een beetje lamgeslagen en heb er geen zin meer in. – Waarom wil jij me je kleine wenschen niet zeggen? Omdat je liever hebt dat ik ze raad? Dan moet ik toch niet 96 uur zonder brief zitten, dan raak ik uit de training.

Ben je door de antwoord-coupons al heen? Het is tegenwoordig lastig; een tijdlang kon je er 2 tegelijk krijgen, nu maar 1 en den brief moet je meebrengen en de ambtenaar van de post moet dat ding erin stoppen en maakt de enveloppe dicht. Je moet dus altijd een brief af hebben als je naar het postkantoor gaat. Dat is me de laatste week maar één keer gelukt. Vandaag gaat het ook niet, want er moet nog een man komen om de naaimachine te repareeren en ik ben alleen thuis, kan niet riskeeren dat hij voor niets belt. Had ik geweten dat de middagpost ook niets zou brengen, dan had ik naar het postkantoor kunnen gaan toen de werkster er nog was. Het is daarom ook zoo jammer dat geen brief van je aankwam, omdat ik, alleen zijnde vandaag, zoo rustig had kunnen schrijven. J. zal zoo meteen wel komen en is morgen den heelen dag thuis. Afijn – – –

Kwart voor 5, je gaat je wandeling doen, ik hoop (ik weet eigenlijk wel) dat je me meeneemt op je tocht, zullen we met de armen om de leest loopen, zooals alle gelieven? Ik denk dat ik 10 cm. kleiner ben dan jij, dus je kijkt een beetje op me neer en ik een beetje naar je op. Ben ik je

Thea?

[bijgesloten: brief van Friedrich en Anna Doleschal aanThea d.d. 29 maart 1946:]

Wien am 29/III.46.

Hochsehrehrtes gnädiges Fräulein!

Ihr Schreiben mit besten Dank erhalten. Es hat mich und meiner Frau eine riesen Freude bereitet von Ihnen wieder einmal etwas zu hören und ganz besonders freuen wir uns das Sie das Schreckliche der letzten 8 Jahre gut überwunden haben. Und nun geht es in Holland […] Schritten vorwärts und […] man jede Hoffnung […] wieder anders werden könnte. Ob endlich die Menschen einmal gescheiter werden und wo immer so ein Kriegshetzer auftaucht den sofort in die Versenkung sendet.

Aber nun sind wir froh dass dieser schrecklichste aller Kriege zu Ende ist. Und ich kann auch mit ruhigen Gewissen sagen wir können Gott danken dass wir den Krieg verloren haben. Ansonsten hätten wir Österreicher überhaupt nichts mehr zu reden und blieben nur Kuli f. die Preussen.

Nun zu uns selbst. Ich und meine Frau haben uns auch so schlecht u. recht durchgewurschtelt. Und heute stehen wir dort als wir geheiratet haben. […] der viele Wein der in unser Umgebung wo so viele Weinha[n]dlungen sind in Strömen floss. Der alle Leute Militär sowie Zivil ver[r]ückt gemacht hatt. Diese Chaos dauert Monatelang an bis nun endlich der Wein zur Neige ging.

Unser Sohn Friedrich war seit 1942 eingerückt war dann längere Zeit in Russland und wurde dann im Juni 1943 in Italien gefangt. Er befindet sich noch immer in Amerika. Jetzt haben wir auch Hoffnung dass Er bald nach Hause kommt. Unser Tochter Paula war seit 1940 verheiratet und wohnte in Kärnten der Heimat ihres Mannes von welchem Sie allerdings noch nichts weiss.

Frau Bardak ist noch immer dieselbe. Meine Frau kommt noch hie und da zu Ihr. Sie hat immer noch mit Ihren Mietern ein grosses Glück Ausländer zu finden die Sie auch teilweise mit Lebensmittel zu versorgen. Dabei ist Ihr auch in der Wohnung nichts passiert. Sie sowie Ihr Sohn die doch beide grosse Hittler Anhänger waren wurden bis jetzt noch gar nicht behel[l]igt.

Ich und meine Frau haben schon oft an Sie gnädiges Fräulein gedacht wie [Sie] damals als Sie noch in Wien waren meine Frau mit Güte überhäuft haben. Darum trauten wir Ihnen auch nicht zu schreiben um nicht den Schein zu erwecken Ihre Güte auszunützen. Wir werden immer Gott danken dass es noch solche Menschen gibt wie Frl. Diepenbrock einer ist. Wer auf Gott vertraut den lasst er nicht untergehen. Und darum geben auch wir die Hoffnung nicht auf und beten zu Gott dass Er uns über diese schlechte Zeit hinweghilft um wieder einer schöneren glücklichen Zukunft entgegen zu gehen. Und nun schliesse ich mein Schreiben und grüsse Sie noch herzlich und hoffe bald wieder von Ihnen zu hören.

Ihre dankbare Familie

Friedrich u. Anna Doleschal

Auch recht viele grüsse an fr. Schwester u. alle Verwanten. Auch an Fr. Voogt.

[in handschrift Thea Diepenbrock:]

Heiligenstädterstrasse 30/16 Wien XIX

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA