MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19460422a Thea Diepenbrock aan Matthijs Vermeulen

Thea Diepenbrock

aan

Matthijs Vermeulen

Amsterdam, 22 april 1946

2de Paaschdag '46

Liefste Matthijs, het is half 12 's ochtends en voor zoover ik zien kan, heb ik den heelen dag vrij; ik kan dus lekker met je kletsen. Ik wou maar meteen de koe bij de hoorns pakken en nog eens over de gemoedsbewegingen en de logeerpartij praten. Ik vind dat je je hierin te weinig in mij verplaatst. Vind je het erg dat ik 't zeg? Je spreekt van een krachtsverspilling die tot niets dient, m.a.w. ik had die krachtsverspilling van jou moeten vermijden. Maar hoe? Dat zeg je er niet bij. Je verlangt van mij dat ik abrupt mijn manier van leven verander (en zonder daar voorshands iemand uitleg van te kunnen geven, wat het dubbel moeilijk maakt). Denk eens even in wat mij dat een kracht zou kosten. Ik doe mijn best, ik maak het je toch niet voor mijn plezier moeilijk, van spelen of grappen-maken kan werkelijk geen sprake zijn.

Verder zeg je dat ik me van binnen goed moet onderzoeken en als ik daar een oorzaak zou vinden voor jouw storing, dat ik die dan teniet moet doen. Je bedoelt dus dat als er iets is dat me naar Peter trekt, me naar hem doet verlangen, dat ik dat dan moet uitroeien. Ik vraag me af of dat juist is; dit is een theoretische vraag, want ik heb dat verlangen niet naar hem, maar gesteld dat het zoo was – ? Ik weet niet precies hoe ik daarover denk – in ieder geval struikel ik over het woord "teniet-doen".

Hier sluit de kwestie van "Brussel" bij aan: je zou Brussel ingeschakeld hebben, op voorwaarde dat jij en ik in harmonie waren! Ik sta hier gewoon van te kijken: waarom zouden jij en ik niet in harmonie zijn? Ik zou niet met een verhoogden hartslag naar de cacophonie van Schönberg mogen luisteren. Dat bedoel je toch, hè? Als het Schubert of Beethoven was, zou ik waarschijnlijk wel met een verhoogden hartslag luisteren; dat gaat dus niet, Matthijs, om den "logeergast", maar om de schoonheid. Tot "volkomen gelijkgestemdheid" hierin kunnen wij alleen komen als jij ook vindt dat Peter Beethoven en Schubert mooi speelt, mooier en intenser dan ieder ander. "Gelijkgestemdheid" is zoolang jij hem niet kent een zinloos woord: ik kan toch ook niet b.v. ten opzichte van Nadia Boulanger gelijk gestemd zijn met jou? Toen ik het er met Peter over had, dat ik naar Rigoletto moest, zei hij: jetzt verlier' ich meinen letzten Zuhörer, jetz[t] wird niemand den Beethoven schön finden. Dit is hem ernst op zoo'n oogenblik; natuurlijk is het overdreven uitgedrukt, maar hij meent het, er is nooit de geringste hofmakerij in zijn spreken. Dit contact is iets onloochenbaars, maar je wilt toch niet dat ik dat teniet doe? Dat kan immers niet eens, als zooiets er is, dan is het er. En ik wou wel dat het geen storing bij jou veroorzaakte, maar integendeel dat jij de tweede Zuhörer zou worden.

Ten slotte dit Matthijs: je bènt niet feilloos in je gevoelens, want als ik nog wel eens naar iemand anders verlangd heb dan naar jou, dan is het niet Peter geweest maar Riha. Ik vermoed dat dat komt door het irreëele van dat geval. Alles is daarin onuitgesproken gebleven en dat geeft, zoolang het niet heelemaal afgeloopen is en zoolang je iemand niet teruggezien hebt en alleen maar het alleronpersoonlijkste geschreven hebt, iets dat de fantasie bezighoudt. Met Peter heb ik nooit willen trouwen, ik heb maar ééns naar hem verlangd: in Sept. '39 toen ik hem van Moeder's sterven had willen vertellen, toen ik eenzaam was, doordat J. zich zoo tot Engeljan wendde – ik zie dus werkelijk niet dat je je door hem moet laten storen. Kan jij gestoord worden door zijn gevoelens voor mij? Hij is ontzaglijk gesloten en ik kan daar dus alleen maar naar gissen. Ik geloof dat zijn tegenwoordige gevoelens jegens mij er zijn van zeer hartelijke genegenheid, verbonden met een soort van bewondering voor de onaantastbaarheid van sfeer (is tegelijk onbereikbaarheid voor hem <hij voelt zich de arme Jood, die nooit het punt van vanzelfsprekendheid zal bereiken, waarmee ik geboren ben.>), die hij in mij voelt; dat contact door de muziek en door de Weensche mopjes ligt al besloten in die hartelijke genegenheid, die ik ook voor hem voel en die bij mij verbonden is met mijn ontzag voor de intensiteit en den diepgang van zijn spelen. Dat jij niet iets dergelijks zeggen kan van Jany, dat hij niets beweegt in je binnen-rijk, vind ik ronduit afschuwelijk. We zullen er zeker en vast over praten, ik verheug me daarop, want de vriendschap is een onderwerp dat me zeer ter harte gaat, en Matthijs, met wien ik erover praten ga, gaat me nòg meer ter harte!

Na het voorgaande geschreven te hebben, heb ik gegeten en ben naar bed gegaan, langdurig; heb nu, om 5 u., de kachel aangemaakt en ga weer verder kletsen met je – hoe vind je zoo'n sybaritische dag? Er is nog een heele hoop stof, geloof ik. Toen ik laatst twee zinnen over de resignatie schreef, was ik te moe om erover na te denken, maar ik wou nog zeggen, 1o dat ik geen heilige ben en 2o dat de heiligen wel geresigneerd zijn, als het zoo te pas komt. Er waren er die meenden dat ze kruisvaarder moesten zijn, maar zij leden schipbreuk; sommigen zeiden dan: we probeeren het een andere keer nog eens, maar anderen dachten: het is blijkbaar niet de bedoeling dat ik in het H. Land kom, niet mijn wil geschiede maar de Uwe. En deze laatsten waren niet minder heilig dan de anderen. Dit heeft natuurlijk niets uitstaande met mijn resignatie over de fiasco's van H.E. etc., ik wil alleen maar zeggen dat ik de resignatie wel degelijk een deugd vind en geenszins verwerpelijk. Je erbij neerleggen dat je je illusie moet opgeven, eischt soms meer kracht dan koppig eraan vasthouden. Wat vind je hiervan, ergert het je?

Je sprak nog over het vertrouwen en hoe zich dat bij jou uit in het openlaten van sloten. Zoo sterk als jij heb ik dat niet, maar wel een beetje. Moeder hechtte erg aan het goed afsluiten van huizen en ook van koffers b.v. Van die koffers herinner ik me dat ik het heel overbodig en alleen maar lastig vond. Moeder maakte zich gauw zorgen en ik kan me dat wel goed begrijpen, want zij had veel te behoeden en zij had vreeselijk veel hart voor hetgeen zij te behoeden had. Ik verbaas me dikwijls over het gemak waarmee moeders hun kind voor het eerst alleen naar school laten gaan – ik zou, geloof ik, doodsangsten uitstaan. Je leert die natuurlijk wel overwinnen, omdat het niet anders kan, omdat je je kinderen niet voortdurend achterna kan loopen en mag loopen. Maar die bezorgdheid van Moeder heb ik toch ook wel en J. in nog sterkere mate: als ik eens een keer te laat thuiskom, staat zij echt doodsangsten uit. Zij wil ook graag het Lips-slot op de deur hebben 's nachts, mij kan dat niets schelen. Het meest zorgeloos ben ik altijd geweest met koffers: als ik in mijn eentje reisde en het was vol, zette ik mijn koffers ergens in het net of, nog gekker, op een platform, en zocht een plaatsje en liet de koffers kalm staan. Nù geloof ik dat je dat niet meer zou kunnen doen, het stelen is nu tè veel dagelijksch werk geworden en omdat àlles waarde heeft, breng je de menschen te veel in verleiding. Of ben ik nu weer te veel rationalist?

Ik weet niet of je redeneering over den wil niet sophistisch is, o vereerder van Socrates. Je wilt niet dat de wil iets goeds is en noemt daarom het goede aan den wil gemoedswil! Die cerebrale wil is dan als 't ware een aangeleerde wil en de viscerale wil een aangeboren wil. Nietzsche deed als jij: hij redeneerde daarnaartoe waar hij heen wilde! Je moet hem daarom niet als philosooph lezen maar als een man met een gemoed.

Het doet me plezier dat je je voor een groot deel met H.E. verzoend hebt. Wij hebben hem in de afgeloopen jaren zien groeien en zijn daardoor getoucheerd. Dat kon niet anders, dat moest gebeuren, want je jarenlang bezighouden met de geschriften van Pappie moèt je een ander mensch maken, als je opgegroeid bent als zoon van een directeur van het Abattoir! Hij zei laatst dat hij dat kleine boekje over A.D. niet wilde laten herdrukken – zooals de uitgevers wilden – en zelfs het niet wilde verbeteren, maar dat hij een heel nieuw moest schrijven, omdat geen woord ervan hem meer bevredigde. Zulke dingen pleiten voor hem en wettigen het "vertrouwen" in hem! Helene Nolthenius is een nicht van Elsa, een dochter van Huug, den cellist. Zij heeft musicologie gestudeerd, net als H.E., maar is eenige jaren jonger, d.w.z. ik denk dat ze pas 25 of 26 is. Een begaafd meisje, buitensporig intelligent (leert met het grootste gemak Russisch en dergelijk soort grapjes) en heel zelfstandig. Zij is op haar eigen houtje Katholiek geworden en redeneert met een inderdaad eenigszins toonlooze en tegelijk sarcastische zekerheid over de dingen. Zij is kort geleden programma-leidster bij de Kath. Radio geworden. Zij is zangleerling van J., voor wie zij heel hartelijk voelt; ons beiden is zij niet heelemaàl sympathiek wegens haar opmerkelijke koelheid.

Dat gezeur over Wagner is onbeschrijflijk vervelend, dat vind ik ook. Dat komt dat de meeste krantenkerels niet muzikaal zijn, ze komen voort uit de journalistiek en schrijven over wat ze gehoord hebben. Rutters heeft veel kwaad gedaan in dit opzicht, doordat hij 40 jaar lang het zelfde verkondigde en als orakel gold.

Die goeie Jany heeft je zaak weer eens prachtig behartigd. Vind je f 200,- voor 4 artikelen niet razend veel? Op die manier zal de Groene wel over den kop gaan! Maar jij, Croesus, met je f 500,- in de maand, ik had je niet hoeven zeuren over de f 100,- die Greet ons kon besparen! Die Dijkstra is, geloof ik, een windbuil, d.w.z. een snob, ik ken hem niet. Ik vind zoo goeiïg dat Jany schrijft: "ik heb er echt pret in", zoo'n uitdrukking verwacht je niet van hem. Hij schijnt een fel stuk anti Picasso geschreven te hebben in de Groene, dat opzien baart. Hij is blijkbaar in goeden doen, hij geeft zich niet gauw zoo.

Ik ben aan het eind gekomen. Het uitstapje naar Heiloo was toch wel erg heerlijk. We zijn naar Egmond geloopen door de prachtige polder en terug een heel stuk door de duinen, die wemelden van de viooltjes. De viooltjes en de madeliefjes uit de wei stuurde ik jou in gedachte. Het palmtakje had ik niet gezoend (schreef ik dat al?), ik vrees dat ik in zulke dingen altijd zal blijven te kort schieten. Het is niet dat ik me niet den vrijen loop laat, het komt gewoon niet bij me op. Heerlijk dat ik morgen na die 2 Zondagen weer van je hoor. Resurrexit, alleluia moet ik nu tegen je zeggen. Dit was ongestoord, geen enkele telephoon.

Je me sens très unie à toi, donne-moi tes lèvres, Thea

[naschrift in de marge van eerste blz.:]

Ik had nog een 4de blaadje moeten nemen, want er valt me steeds weer wat te binnen: zijn alle lucifertjes gebroken aangekomen? Ik had een cartonnetje erin moeten doen, was natuurlijk in haast en vond het zoo ongezellig dat ik je niets meer sturen kon. Zonder kachel gebruik je zeker veel meer lucifers? Heeft het K.L.M.-pakje je bereikt? Levensmiddelen sturen is verboden maar er slipt wel eens wat tusschendoor. Het risico is voor den afzender. Daarom stuurde ik iets van heel geringe waarde.

[in de bovenmarge:]

Alle dagen ben je van vroeg tot laat in mijn gedachten. Je weet dat wel, maar een minnend hart hoort het graag uitspreken, is 't niet? Ik, nuchterling, moet me dat meer voorhouden.

[in de ondermarge:]

Nog wat: ik denk dat ik hier geld aan Maas kan geven en een fransche chèque van hem krijgen – dan kunnen we misschien toch gaan winkelen!

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA