MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19460419 Thea Diepenbrock aan Matthijs Vermeulen

Thea Diepenbrock

aan

Matthijs Vermeulen

Amsterdam, 19-20 april 1946

18 [moet zijn: 19] April '46

Lieve Matthijs, daarstraks heb ik een brief aan je dichtgemaakt; ik dacht dat ik je niet meer schrijven zou en hij was ook al tamelijk dik, maar nu is J. nog niet thuis – ik heb intusschen mijn stukkie over Naarden geschreven – en nu wil ik je nog even vertellen dat ik zoonet opgebeld ben door een wezen dat jarenlang mijn mal'occhio geweest is, waar ik mijn jarenlange ziektes aan te danken heb gehad, een rampspoedig wezen, een rampzalig wezen voor zichzelf en een ieder met wie zij in contact komt. Zij heeft mij ruim 2 jaar met rust gelaten, en hoewel zij goedig was nu, alleen maar diep wanhopig zooals altijd, heb ik er toch hartkloppingen van. Dat werkt automatisch bij me: ik hoef die stem maar te hooren of ik krijg het te kwaad. Vroeger was ik meteen een paar dagen ziek, daar ben ik nu overheen, maar toch! Kan je haar van mij verwijderd houden? Ik vind het zoo hard zooiets te zeggen, want zij is zoo vreeselijk beklagenswaardig en mij gaat het zoo goed, het kost me daarom vreeselijke moeite om niet uit medelijden een beetje toegeeflijk tegen haar te zijn. Maar ik dacht aan jou, dat je het zeker niet zou billijken, je wil immers een egoïst van me maken (je ziet, ik kan het plagen nog niet afleeren!) Ze vroeg nota bene of ik niet een kamer voor haar wist, een uur nadat ik gehoord had dat je huisje vrij was! Over een paar dagen zou ze op straat gezet worden, ze vroeg ook of ze bij ons niet 14 dagen mocht logeeren, ze zou dan alle voorkomende werkzaamheden doen. Vind jij zooiets nu heelemaal niet moeilijk? ben je dan gewoonweg van ijs en zeg je eenvoudig: ik wil niets met je te maken hebben? Leer me dat eens , en wel zoo dat ik geen gewetenswroeging overhoud. Mijn historie met dat wezen zal ik je mondeling wel eens vertellen, zij is ingrijpend voor mij geweest.

Over de resignatie weet ik niet meer wat ik zeggen wilde dezer dagen. Zij zit erg diep, is honderden jaren oud, een erfenis van vele voorvaderen, heb ik het gevoel.

Hier kwam J. thuis

Paaschzaterdag.

Helaas geen tijd, mijn dierbare, om je te schrijven. Door al onze gesprekken heb ik je de laatste week niet veel meer verteld van wat ik deed, maar je kunt er zeker van zijn dat we op iedere maaltijd zoowat wel een gast hadden. De boodschappen, het koken en het afwasschen hebben weer proporties aangenomen. Vandaag ook weer 2 menschen aan de lunch en 1 vanavond. Ik wou ook nog gaan biechten vanmiddag (omdat ik het hinderlijk vind om alles te laten voorgaan, en iets wat lastig en vervelend is en alleen van jezelf afhangt te verschuiven) en vanavond gaan we naar Heiloo, naar Maas G., om daar morgen te wandelen. Ik zou liever niet gaan, rustig thuisblijven, maar J. zou het zoo ongezellig vinden. Altijd het zelfde probleem. Zij zou ook wel thuis willen blijven, denk ik; hoe onze vriendelijkheid af te leeren? Ik weet het niet en ik wil hem ook eigenlijk niet afleeren, je krijgt er ook weer heel veel hartelijkheid voor terug. (Jij hebt tenslotte aan je niet-vriendelijkheid te danken dat er niemand was die je ondersteunde behalve Thea.) Het is zoo moeilijk dat er in zulke dingen haast geen middenweg valt te bewandelen.

Leuk van het zoentje en het palmtakje! Maandag heb ik tijd, dan kom ik terug op je brief van Dinsd. en Woensd. Ik heb er vanochtend onder het boodschappen-doen veel over nagedacht. Je gelooft toch niet dat ik nièt met je wakker word? Kom Matthijs! Waarom is zij wonderlijk,

je Thea?

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA