MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19460419 Matthijs Vermeulen aan Thea Diepenbrock

Matthijs Vermeulen

aan

Thea Diepenbrock

Louveciennes, 19-20 april 1946

Louveciennes

19 April 1946; 's avonds.

Mijn immer dezelfde,

liefste allerliefste,

Een boonen-soep van je gegeten, een sneedje brood, een stuk van je kaas, en een gedroogde banaan. Alléén in mijn groote kluis met de tien onbewoonde kamers. Het is zeer lang geleden, meer dan een kwart eeuw, dat ik, als de nacht kwam, niet iemand een goeden wensch zei, en een goeden wensch van iemand terugontving. Dat doet mijmeren. En je voelt je nader bij een aantal vriendelijke schimmen; het zou me niet verwonderen er dadelijk eene te zien. Ik heb ze soms geroepen; zelfs je vader – zou je 't gelooven? – heb ik soms geroepen, op vreemde, hallucineerende, dood-stille avonden van Bas-Prunay. Maar nooit zijn ze verschenen, hoewel ik meende te weten dat ze niet ver-af waren. Menigmaal reeds vroeg ik me wat ik doen zou als mijn uitnoodiging verhoor kreeg, zooals ik me dikwijls vroeg, in de donkere verlatenheid van B.P., wat ik doen zou wanneer er opeens een bandiet binnenstapte. Van den bandiet ben ik zeker. Ik zou een praatje met hem maken en hem geven wat ik bij me had; ik zorgde ook, niet zoo heel veel bij me te hebben! Maar met de schimmen, daar kan ik niet eens naar gissen. Dat zou volstrekt nieuw zijn, onbekend. Verschillende keeren heb ik naar het eerste zinnetje gezocht om een gesprek aan te knoopen, doch kon het nimmer vinden, en als er nu een over mijn schouder kijkt, of daar vóór me, naar wat ik aan 't wauwelen ben, dan moet hij of zij wel in hun vuistje lachen. Daareven, onder 't eten, dacht ik dat jij ook al in die alleenheid vertoefd en gepeinsd hebt, 's avonds, in een leeg huis. Niet toen je kleiner was, of studente, want dat telt nog niet, maar na den dood van je moeder. Ik zag je in nadenken. Dat maakte een licht geritsel in me alsof je haren overeind willen gaan staan, alsof plotseling de liefde in je vermeerdert. En ik had wel graag bij je willen zijn. Toch kwelt de eenzaamheid me niet vanavond. Er is niets onbereikbaars in me. Geen verlangen is onvervulbaar. Ik zou je onmiddellijk in mijn armen kunnen nemen. Ik denk dat je naast me op een hoek van de tafel zit (stoot mijn inktpot niet om!) met bengelende beenen, dat ik ophoud te schrijven, dat ik zacht met een hand over je been glijd, dat er een vertrouwelijke, diviene warmte naar elkander overvloeit, – – – en 't is zoo! Of ik zou even een hand van jou kunnen grijpen, haar al of niet aan mijn lippen brengen, je oogen navragen – 't resultaat is hetzelfde: iets stralends en lieflijks doordringt me. Jou ook. En omdat het waar is dat achter alle dingen eerst de geest, de gedachte was die hen vormde, daarom wordt ook dit waar!

Met deze verzekering kom ik je even onderstoppen. Dat zal ook nog wel gebeuren! (ook al geef je geen asem op wat ik je vraag!) Ik heb je heelemaal gezoend. Slaap lekker, en word lekker wakker, mijn Thea.

20 April Zaterdag

7¼ uur opgestaan; kleine karweitjes en ontbijt; 8½ tot 1¼ gewerkt; tien, twintig maal naar de brievenbus gaan kijken; definitie geschreven van 't wezen van Bach; had gehoopt 't moeilijke hoofdstuk af te krijgen, maar heb morgen nog een stuk op 't getouw; die XVI en XVII eeuw zullen me heugen! en jij die meende dat 't gemakkelijker zou gaan! te 1¼ uur mijn potje gestoofd; kool met aardappelen; te 2 u. wat hout gezaagd en gekloofd voor den frisschen avond; per ongeluk viel ik op een knoestig stuk dat me een hoop moeite en tijd kostte; te 3½ me geschoren, want ik zag er schandalig uit; met alles getreuzeld, en mijn aandacht gehypnotiseerd door de post; te 4 uur een kop van je koffie gezet; begon de hoop te verliezen; te 4½ je twee lange brieven van 16 en 17.

Maar mijn dag is om; de lichting van 6 uur zijn voor mij de vespers, de avond.

Wij accordeeren in alles, ma petite femme dans ta tour d'ivoire! mijn vrouwtje in je ivoren toren en gulden huis! Er zijn geen woorden! Behalve Thea, behalve Matthijs.

Heb je vanochtend bijgewoond hoe de Paasch-kaars wordt ontstoken? Ik niet, doch ik herleef elk jaar dien ritus in mijn herinnering. De heele tekst dier liturgie van het herrijzend Licht is magnifiek en exalteerend; de liturgie van Paasch-Zaterdag heeft me, geloof ik, mijn grondtoon gegeven.

Wees teleurgesteld, liefste, door mijn korte briefje: dan hou-je van me! Maar knor niet! Dank voor alles wat je me zegt. Dank dat je me noemt

je Matthijs.

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA