MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19460418 Matthijs Vermeulen aan Thea Diepenbrock

Matthijs Vermeulen

aan

Thea Diepenbrock

Louveciennes, 18-19 april 1946

Louveciennes

18 Apr. 1946; 's avonds

Mijn teedere Thea,

Behalve dat je hem hadt willen troosten, gelijk je mij tijdens den oorlog schreef, hoe denk je eigenlijk over Nietzsche? Ik heb er vanavond weer een honderdtal bladzijden over gelezen, maar hoe beter ik hem ken, of meen te kennen, hoe meer ik mij van hem verwijderd voel. Ik ben nu aan de episode waar hij Lou Salomé (die na de première van Parsifal voor Wagner op de knieën viel in zijn huis en hem de handen zoende) in een herberg van Tautenburg het mysterie onderwijst der smart, welke volgens N. geen beproeving is in ons leven, geen incident, niet iets waarvan wij gered kunnen worden, doch ons leven zelf, zijn essens. Ik kan uitstekend begrijpen dat een zieke, zelfs al is hij verliefd, tot dergelijke concepties komt, maar ze hebben met philosophie niets uitstaande, en al hadden ze er wat mee te maken dan zou ik er toch nog grondig afkeerig van zijn. Zoo gaat 't me met elk zijner periodes. Alles druischt tegen mij in. Ik vind in zijn zegging (of ik hem in 't Fransch lees of in 't Duitsch) ook niet de geringste magische charme. Nergens sleept hij mij mee. Ik schijn er ontoegankelijk voor te zijn. Ik vraag me dikwijls waar ik als blanc bec de stoutmoedigheid vandaan haalde die me den toorn op den hals bracht van A.D. toen ik hem zei dat 't niet poëtisch genoeg was om poëzie, en niet philosophisch genoeg om philosophie te zijn,1 maar dit is altijd nog (heel enkele regels uitgezonderd) mijn indruk en mijn opinie. Het is me een totaal raadsel hoe die N. zulken onmetelijken invloed heeft kunnen verkrijgen, romantische verafgoding, dweeperige adoratie verwierf. Ik kan daar niet bij. Ik zou dan ook wel precies willen weten (ik ben er nooit achtergekomen) waarop de bewondering van A.D. voor Nietzsche gebaseerd was, want dat N. de voortreffelijkste rechter was over de Europeesche en Duitsche cultuur verklaart me die trouwe bewondering niet voldoende. Er waren wel meer rechters in dien tijd, en zelfs zeer uitnemende. En hoe sta jij 't met Nietzsche? Mij brengt hij compleet uit mijn doening; even erg b.v. als wanneer ik een 10de rangs operette hoor of wanneer ik een kwijlerigen prul-roman lees. Ik geef deze extremen niet als beeldspraak maar omdat het effect mij bij ondervinding analoog bleek. N. haalt me heelemaal uit mijn eigen sfeer; voor mij is hij anti-lyrisch, anti-enthousiastisch, anti-elegisch, anti-extatisch, anti-muzikaal, anti-alles wat het leven on-smartelijk, anti-smartelijk maakt. Het spreekt vanzelf dat ik medelijden met hem heb, dat ik hem beklaag, zou willen helpen, maar dat doe ik met iedereen die wat mankeert. Een philosooph heeft niet méér aanspraak (eer minder) op meelijden dan de eerste de beste arme tobber. Ik zeg je dit allemaal vanavond, niet wijl 't me zoo belangrijk dunkt, maar omdat ik zou willen weten of daardoor tusschen ons een principieel geschil zou kunnen ontstaan. Principieel is eigenlijk niet het goede woord. Want de princiepen van N. (hij had er zooveel!) laten me koud. Mijn afkeer voor hem zit me in 't bloed, in de zenuwen, in de vezels, in mijn gansche wezen, – en dat is heel iets anders, daar valt niets aan te veranderen! Om je nog iets te zeggen: Hij brengt me op mijlen en mijlen afstand van jou! Reden te meer voor me om hem scheel aan te kijken.

Ik ben heelemaal niet in de stemming om afscheid van je te nemen. Precies alsof ik ruzie met je gehad heb. Alsof ik op een goed woordje wacht, van jou of van mij, dat niet komt. Die vervelende Nietzsche. Kon je nu maar een halve minuut komen dan was alles bijgelegd! Toe, strijk even neer hier. Ik zeg het goede woordje. Ik zoek je hand, liefste. Wij geven elkaar een zoen, Thea-lief. En nog een. En nog een! Bonne nuit et à demain, ma Théa!

Goede Vrijdag, 19 April

Ce matin ton petit gribouillage du 15 et de mardi 16. Ce que c'est que de rester durant trois jours sans lettre! Mais pendant ce temps j'étais bien accordé avec toi, moi-même étant presque atone, aphone!! C'est terrible. Je serai content quand la distance entre nous cessera d'exister, quand nous serons rapprochés!

Tantôt Roland est arrivé ici, pour partir dans l'après-midi avec sa soeur en Vendée. Il me raconte ceci, qui t'intéressera sûrement! Il est d'usage en France (quoique personne n'en parle!) de porter aux jeunes mariés pendant leur nuit de noces, quand ils sont couchés, une "soupe aux oignons". Cette soupe consiste en une carotte et deux pommes de terre ou oignons cuits. Elle est servie dans un pot-de-chambre (tout neuf!). L'intérieur de ce pot-de-chambre est enduit de crême au chocolat! La soupe est apportée dans la chambre à coucher par un des convives. En principe les jeunes mariés doivent la manger au lit, et pendant ce temps les autres invités qui ont suivi le porteur de la soupe symbolique exercent leur esprit de plaisanterie, soulèvent les couvertures, les draps avec force de rigoulades! Comment trouves-tu cela!? Quelle barbarie! Il paraît que cet usage règne, inconnu!!!, dans la France entière. Ce qu'on peut apprendre encore! Mon digne fils et sa virginale épouse voudraient se soustraire à cette burlesque et abominable solemnité! Mais ils ne pourront pas! Il dit, mon digne fils, qu'il se lèvera avec sa bien-aimée, quand le convive frappera à sa porte, et qu'ils resteront levés. Mais il recevra quand-même sa "soupe aux oignons", et il la mangera! C'est incroyable, et c'est insondable la bêtise humaine! – Mais cela m'a bien amusé lorsqu'il m'en a fait le récit, et c'est pourquoi je te le raconte. Je nous vois déjà nous mariant en France et attendant le convive!!! Il paraît que c'est un commerce spécial (et inconnu!) en ce pays de haute civilisation la fourniture de ces pots-de-chambre! Et dire que jusqu'ici aucun romancier n'a décrit cette belle formalité d'une nuit de noces!! Je n'en reviens pas. C'est effroyable!

Klein evenement vandaag: Ik heb uit Algiers den warmen overjas teruggekregen die ik aan Josquin gegeven had om de Pyreneeën over te steken. Cela me perce le cœur. In een brief uit Spanje beschreef hij mij de zonsopgang zooals hij hem zag op den top der bergen en zei me: "ik moet dat terugzien". Tu ne peux pas t'imaginer quelle âme généreuse c'était, héroïque et douce, et quel compagnon j'ai perdu en lui. Je savais qu'il ne fallait pas qu'il parte. Et lui le savait aussi. Nous ne pouvions pas nous décider. T'ai-je raconté qu'un soir à minuit nous avons joué son départ à pile-ou-face? La réponse fut: oui. J'ai joué aussi mon départ ce soir et je jetai la pièce de monnaie (c'était un sou en bronze de la dernière année de Louis XVI) avec une telle violence que la marque en est restée dans mon plafond. Ma réponse aussi fut: oui.

De lucht is weer blauw en voor vele dagen. Roland m'a apporté cette fois-ci 12 oeufs, un bout de jambon fumé, et un bon morceau de pâté. J'avais déjà fait la paix avec lui. Auparavent. Il a tout de même appris quelque chose!

Dis, ma tendre Théa, tu m'écris: "Dat heele leege achterkantje van je brief staart me Lia-achtig aan." Aurais-tu ressenti par hasard quelques pincements au cœur? Si c'est comme ça, tu peux te représenter environ ce que cela a été pour moi, tes courtes lettres pendant plus de dix jours!! – (C'est très singulier l'amour et tout ce qu'il y a comme forces irraisonnées, irrationnelles et indépendantes de notre volonté, dans l'amour. C'est une région de l'âme qui n'a pas encore été étudiée jusqu'ici comme il le faudrait.)

Ma douce Théa je t'appelle. Viens que je t'embrasse. Ferme tes yeux, donne ta bouche, donne-toi toute

à ton Matthijs.

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA

  1. Vermeulen zei dit toen Diepenbrock hem de tekst voorlegde van Nietzsches aforisme Im grossen Schweigen dat hij op muziek had gezet voor bariton en orkest (RC 67).