MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19460412 Matthijs Vermeulen aan Thea Diepenbrock

Matthijs Vermeulen

aan

Thea Diepenbrock

Louveciennes, 12-13 april 1946

Louveciennes

12 April 1946; 's avonds.

Mijn vrouwtje, mijn Thea, ma Fée Merveille,

Hoe jij vandaag gereild hebt zal ik pas de volgende week weten, maar wat mij aangaat, ik heb den ganschen dag gebrand van het diepste, het vurigste, het aanbiddendste der enthousiasmen. Precies (nee, veel sterker, want verliefder) als eergisteren terwijl ik de mooiste deelen overzag van Parijs. Maar toen was ik te midden der zichtbare schoonheid. Nu was ik, en ben ik, met den geest te midden van jou. Dat hadt je niet verwacht, hè, van je Dinsdagsche brief? Ik ook niet. Maar hij schijnt geladen te zijn met een ongewoon, heel bizonder, en heftig magnetiseerend fluïdum! Hij werd me gebracht te kwart voor tien, en ik had reeds een groot anderhalf uur bij mijn papier gezeten zonder een bruikbaar woord te kunnen vinden. J'avais complètement perdu le fil de mes idées. Pas moyen de le retrouver. Dat kan je gebeuren, zelfs als je gedachtengang ordelijk is. Maar ik kon niets ingeschakeld, aangeknoopt krijgen. Ik kon niet eens eraan denken. Ik zag niets meer. Toen ik je brief gelezen en herlezen had mijmerde ik: ma pauvre Théa, ma pauvre Théa, en zette me weer voor mijn werk. Ik had een venijnigen lust d'envoyer tout mon travail au diable, maar den vorigen avond had ik me gezworen dat onvindbare aanknoopingspunt te vinden, met alle geweld en tot elken prijs. Terwijl ik zwoegde in de leegte, lag je brief op een meter afstand open voor me. Ik probeerde hem te vergeten want de eerste indruk was verdrietig geweest. Ik vergat hem. Maar zonder dat ik het merkte ging er een zeldzaam wekkende, vitaliseerende kracht van uit. En zonder dat ik 't merkte hoopte die energie zich in mij op. Heel stilletjes; stiekum. Ik zou niet kunnen zeggen van wat voor soort die kracht was, want zij bleef nog in 't onbewuste. Ik weet ook niet meer hoe, doch op een gegeven moment had ik zeven regels gepotlood van het boekie. De schakel was er. Prachtig, zei ik tot mezelf, dat is meer dan in de vier vorige dagen te zamen, dus meer dan genoeg voor vandaag, we gaan Thea schrijven. Ik keek hoe laat 't was: ongeveer kwart voor twaalf. Ik begon toen, wat ik anders nooit doe 's morgens, mijn innerlijken horizon af te speuren om te zien hoe ik je moest noemen. Dat duurde nog een heele poos. Vanuit mijn borstholte kwam er voortdurend een woord dat ik wel wilde doch waarbij een zonderlingen weerstand te overwinnen was die ik vroeger ook al had waargenomen. Ik zocht, ik zocht, maar altijd keerde dat woord terug. Het is onmogelijk, zei ik me langzamerhand, het is onmogelijk, het is absoluut onmogelijk dat ik haar anders noem, absoluut onmogelijk. Of zij 't graag heeft of niet, ik kan haar onmogelijk anders noemen. Daarover peinzende met een teederheid en liefde die allengs vlammender werden, was ik geleidelijk geraakt in een moeilijk te definieeren gevoel of toestand van onherroepelijkheid. Als je weet dat iets is, eenvoudig omdat het is. Maar op een achtergrond van: Onherroepelijk als een eed van Zeus. Een vastberadenheid gerezen uit het hoogste doch kalmste enthousiasme. Een gewijde, sacramenteele onherroepelijkheid. Niet te beschrijven, want het is vervoering en toch heeft 't met geen enkele vervoering gemeenschap. Het reikt veel verder dan onwrikbaar of onverzettelijk. Want je willen heeft er niets mee te maken. Je verandert zelf als 't ware in Onherroepelijkheid. Alle besef van gewaarwording (of ze machtig is of gering) valt daarbij weg: je wordt zelf onherroepelijk als een eed van Zeus, en dat gaat boven alle sensaties. Het gebeurde met de grootste bezadigdheid alsof mijn binnenste den tijd had. En toen, liefste, schreef ik het woord, dat me nu nog sidderen doet: mijn vrouwtje. Toen bemerkte ik opeens de kracht die naar me was toegevloeid vanuit je brief. En ik geloof dat ik steeds wanneer ik dezen brief zal zien, die kracht zal voelen. Het was ondertusschen twaalf uur geworden. Buiten glansde een heldere, warme, voorzomersche dag.

De heele wereld is nu natuurlijk veranderd, en ik ermee, want de onherroepelijkheid blijft. Dat kan niet anders. Als je eenmaal onherroepelijk wordt, door een mysterieuze operatie, dan ben je 't voor altijd. Dan kan er ook gebeuren wat wil. Het zal zoo dadelijk middernacht slaan: ik ben dan twaalf uur getrouwd met Thea. Ik dacht er niet eens aan om je toestemming te vragen! Ik had ze. Ik heb ze. Het ging vanzelf. En slaap lekker vannacht. Elk woord dat ik dezen avond schreef is een streeling geweest, een streeling van mij voor jou, en van jou voor mij. Een onvergetelijke dag, liefste. Ik ben je oneindig dankbaar. En slaap lekker nu, mijn Thea, Fée Merveille van je Matthijs.

Zaterdag, 13 April 1946

Ik voel, ik proef nog heel wat zoutigheid van tranen in je brief van Woensdag 10, Thea-lief. Als ik me vergis, goed! Dien dag was ik in Parijs; ik, geheel bewoond door je. Stellig bereikte je mijn warmte, die troost!

Het is 12 uur. Ik ben 24 uur met je getrouwd! Als je hier was zou je merken hoe zacht, teeder, ja lachend ik ben. Maar ik moet je ernstig chapitren, kapittelen (wat een woord!) de les lezen.

Wat je doet de laatste weken vind ik lang niet allemaalgoed. Je zegt zelf: het moet geleidelijk komen. Ik admitteer dat; ik begrijp dat. Doch wanneer je met het komen der geleidelijkheid niet begint, niet een aanvang neemt, dan komt zij nooit. Ik wijs je op dit gevaar.

Je slapen in de kamer van Joanna is een concessie welke je niet had mogen inwilligen omdat ze mij te kort doet, en omdat ze jou te kort doet. Ik zeg dat niet uit egoïsme. Maar uit positivisme. Uit zakelijkheid. Door je te verhinderen mij 's avonds een half uurtje te schrijven, door je te verhinderen even jezelf te zijn, èven, rustig in jezelf te keeren , verstoor, bemoeilijk je jouw eigen, zeer normale, zeer natuurlijke, zeer gewettigde trillingen, en je bemoeilijkt ook de mijne. Dat is niet goed. Dat deugt volstrekt niet. En als je niet naar me luistert zul je 't ondervinden, tot ons aller schade, en zonder eenig voordeel (moreel noch materieel) voor wie ook. Ik denk daarom, en ik gebied je, wanneer je den 2den Paaschdag alléén bent, dat je weer gaat slapen in je eigen kamer, en dat je mij weer elken avond een paar woordjes schrijft. Ik ben zeer gedecideerd, ik gebied het je. Dat niet-schrijven van je is even onbegrijpelijk en even ongezond, onzalig, als dat piano-spelen van Anny. Je hebt niet het recht je tekort te doen, je hebt niet het recht mij tekort te doen. (Vat dit "recht" wederom niet op in juridischen zin. Ik bedoel, en ik zeg: als je ons tekort doet handel je tegen den natuurlijken norm, tegen natuurlijke, onverbiddelijke wetten, je contrarieert een menigte trillingen, en daaruit kan niets gelukkigs, niets nuttigs voortvloeien, noch moreel, noch materieel.)

Luister naar me. Je moet beginnen met Joanna te moduleeren naar je nieuwe situatie. Langzaamaan. Dat is je plicht. Dat is ook je volste recht. Voor zoover ik oordeelen kan heeft Joanna, wanneer zij de vreugde zocht in haar leven, zich maar tamelijk weinig en maar tamelijk zelden (in ieder geval niet richting-gevend) bekommerd om jou, om jouw opinies, om jouw eventueele eenzaamheid, verlatenheid. Als zij met Engelj. had kunnen trouwen, zou zij 't gedaan hebben. Ik wil volstrekt niet zeggen dat jij haar "met gelijke munt betaald moet zetten." Dat ware afschuwelijk. Maar het recht dat jij hebt op je eigen leven kàn en mòèt verstandig gecombineerd worden met het recht dat Joanna heeft op hààr eigen leven. Geen stupide offers, of offertjes. Die wakkeren slechts een funest egoïsme aan. Ze dienen tot niets en aan niemand. Ik zeg 't je. Geloof me. Het is jammer dat we daarover niet een uurtje kunnen praten samen. Ik ben zeker dat we 't ééns zijn.

Wij moeten wat wij begonnen hebben tot een goed einde voeren. Maar ik bid je (ik gebied je!) houd voortdurend in ’t oog dit: als je schade berokkent aan ons, hoe gering ook, zul je automatisch, onontwijkbaar, schade berokkenen aan Joanna, – of aan anderen, naar gelang. Ik zeg je dat heel categorisch; maar heel lief. En ik herhaal je: schade zonder eenig nut voor wie ook. Je zult zien: handelend naar je eigen norm, in je eigen lijn, zul je het minst egoïst, het meest weldadig handelen, voor iedereen. Geloof me.

— 's middags.

Ik heb je hiermee mijn intiemste overtuiging uitgesproken. Verontrust je echter niet, liefste. Alles zal vanzelf gaan. Maar doe geen tekort aan "ons". Dat mag niet. In geen enkel opzicht. Belemmer geen trillingen van "ons". En ik garandeer je het resultaat!

Dezen ochtend twee pakjes van je: margarine, gort, havermout, boonen-soep. Veel dank.

Meen niet aprioristisch "dat het niet altijd allemaal glad loopt in een menschenleven." Daarover beschikken wij zelf. Als je met je tweeën bent, dan met je tweeën. In mijn leven is alles glad geloopen totdat Anny het roekelooze besluit nam (zonder mij daarin te kennen) van haar ruil met Josquin. Wat won ze ermee voor zichzelf en voor hem? Hier weten we niets van zul je zeggen. Inderdaad! (Wat ze voor mij won moet nog blijken; d.w.z. is nog lang niet definitief.) (Hangt af van mij, van jou.)

Ik zou je wel een boeket madeliefjes willen zenden! – Ik had al gedacht de laatste dagen (je zult me misschien niet gelooven!) als ik 's avonds in mijn binnenste de horizon afvorschte: "Hoe zou 't komen dat ik Thea niet meer kan gaan onderstoppen?" En je vraagt nog wat je mij seint! (Je kunt controleeren in mijn brieven.) Maar je dierbare omhelzinkje van Woensdag heb je gehad!! Ik was in den trein, zat te peinzen, en 't was me opeens alsof een wensch van je mij aangreep. Twijfel niet aan je "voelhorens", jij. Géén twijfel!

Tot straks, liefste, en tot elk oogenblik van straks! Midden van de week zei ik: Ik klop; doe open voor je Matthijs; nu zeg ik: ik ben binnen, bij je; luister naar je Matthijs.

Ik zend je 2 vellen! Een verstrooidheid! bien explicable!

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA