MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19460407 Thea Diepenbrock aan Matthijs Vermeulen

Thea Diepenbrock

aan

Matthijs Vermeulen

Amsterdam, 7-8 april 1946

7 April

In den trein van Geldermalsen naar huis

Stel je voor, Matthijs, toen we gisteren in Rotterdam aankwamen, Paul en Mimi en ik, stond Joanna bij den uitgang: het concert ging niet door! Toen J. 's ochtends op de repetitie was gekomen, werden er al donkere gezichten gezet over de acoustiek van de zaal en na een tijdje werd dan ook besloten het concert af te lasten. Het is anders altijd in een kerk dat de concerten gegeven worden, maar dat kon nu zeker niet, het was nu in elk geval in een vroegere bioscoop. Die acoustiek zal daar zeker slecht zijn, maar ik vermoed dat de eigenlijke reden is, dat er niet genoeg gerepeteerd was en het orkest zoo niet voor den dag wilde komen. Wel gek dat H.E. hiermee weer een echec heeft geleden; als hij een plan heeft, dan zet hij het met geweld door en degenen, die zijn plan moeten uitvoeren, worden zóó door zijn enthousiasme meegenomen, dat ze niet dadelijk zeggen: het kan niet. Het was natuurlijk katterig voor J. dat het niet doorging en zij vond het vervelend voor Paul en Mimi dat zij voor niets waren gekomen. Om ½ 4 zouden wij bij H.E. afgehaald worden door een auto, die ons naar den Bosch zou brengen (met den trein is, wegens de kapotte bruggen, dat traject nog haast niet te bereiken). Wij zijn daarom met zijn allen naar H.E. gegaan en hebben daar heel gezellig zitten praten. De rit naar den Bosch was mooi, het landschap is bekoorlijk in dat voorjaarslicht. De in het water liggende bruggen en het stukje oorlogsgebied bij Hedel had ik nog niet gezien. In den Bosch zijn nog heel veel ruiten stuk, maar het is verder niet erg geschonden; de ruïne van het station is wel poignant. We waren daar ingekwartierd bij een dokter en zijn vrouw: welgestelde Brabantsche menschen. In de eerste oorlogsjaren logeerden we altijd (voor de huisconcerten) bij zulk soort menschen; daar was dit nu een herinnering aan. De causerie van Andriessen was aardig, er stond niet zoo heel veel in, maar het bewonderende, het liefdevolle in zijn woorden is altijd zoo weldadig, de zuivere lyriek van zoo'n toespraak. Wij hebben ons officieel nooit verzoend, maar wij hebben elkaar nu toch weer hartelijk in de oogen gekeken, al was er nog wel iets van terughouding te merken bij hem. De inleidende woorden van den voorzitter van het Bossche mannenkoor (notaris) waren om te brullen: Amsterdam zou wel een groteskere herdenking vieren, en zoo verder in deze trant.

Het concert vanmiddag was echt eenig. Die dirigent is een goed musicus, die met enthousiasme en consciëntieus zijn werk doet. In het laatste nummer werden de sopranen en alten door jongetjes gezongen. 200 jongetjes in roode toogjes met superpli en roode kalotjes, de handjes gevouwen op hun buikjes, zingend van groote koorboeken – een heerlijk gezicht. Het was in het Casino, een zaal met een heel stugge acoustiek. We hadden 's ochtends gerepeteerd en gemerkt dat je alles zwaarder moest aanzetten. We hebben dat heel bewust gedaan; de vleugel, die slecht was, moest op de zelfde manier als de zaal behandeld worden en ik geloof dat we dat goed te pakken hadden en dat het heel goed ging. Er was een echt aardige, hartelijke atmosfeer.

We zijn nu op de gewone manier naar huis gegaan: met een vrachtauto naar Geldermalsen over de verschillende noodbruggen en verder in den trein.

Ik heb je brief overgelezen van gisteren: was A. niet gevoelig voor jouw seinen? Ik heb haar altijd op dat gebied voor begaafd gehouden, begaafder dan mezelf. Ik kan dikwijls wel raden wat er in iemand omgaat, als ik erbij ben – voor de afstand zijn mijn voelhorens niet fijn genoeg. Ik geloof dat je daar niets aan doen kunt, je wordt ermee geboren of niet, en ik dacht dat A. er wel mee geboren zou zijn geweest, omdat menschen uit Indië dikwijls die gave hebben. Wat sein ik jou? d.w.z. wat vang jij van mij op? Wat ik van jou raad, is het gevolg van mijn kennis van de menschelijke ziel, zooals gezegd, trillingen opvangen door de ruimte kan ik niet helaas. Als ik bij je ben, hoop ik dat je je eenzaamheid zoo weinig mogelijk zult voelen.

Voor je intransigentie hoefde je me niet te waarschuwen, die was me genoegzaam bekend! Ik ben ook wel zoo, maar natuurlijk niet zóó! We zullen zien! Vandaag, Maandag, geen brief. Poor me. Dank je wel voor het bloemetje dat bij ons maagdenpalm heet. Deze week is het rustiger, hoop je lang en gezellig te schrijven. Ben je weer bijgekomen van de afmatting? Ik zou je een echte zoen willen geven om te zien of je weer in goeden doen bent.

Ta Théa

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA