MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19460404 Thea Diepenbrock aan Matthijs Vermeulen

Thea Diepenbrock

aan

Matthijs Vermeulen

Amsterdam, 4 april 1946

4 April

Dank je, liefste, voor de takjes – ik zal ze volgens je intentie naar het graf brengen. Het is zoo jammer dat de Buitenveldert zoo'n reusachtig kerkhof is geworden. Vroeger ging je er graag heen, het was nooit mooi, maar het had iets stils, beslotens; nu zijn er aan alle kanten groote stukken bijgetrokken en dat is allemaal open en koud en naar. Gelukkig dat je van "de dankbaarste gedachten" vervuld bent. In den oorlog schreef je ook altijd in dien zin, maar de enkele keer dat het anders was in de afgeloopen maanden, deed het me verdriet. Dank je ook voor de anemoon. Je weet de bloemetjes zoo mooi plat te leggen.

Je verhaal over de 17.000 maakt op mij niet den indruk van onbeduidend. Het is niet noodig het onnoembare te noemen, het kan geëvoqueerd worden, en dat heb je gedaan. Ik stuurde het uitknipsel, omdat je een paar keer zóó luchtig over het woonprobleem geschreven had, dat ik je wilde voorbereiden op de mogelijkheid dat ik niets geschikts zou vinden vóór Augustus. Dat is mijn fout, dat ik, omdat ik zelf graag voorbereid ben op moeilijkheden of op een minder gemakkelijke gang van zaken, ook denk dat andere menschen dat ook willen. En dat is nooit het geval; ik maak die fout altijd weer opnieuw. De menschen willen in het begin van hun illusie niet gedomperd worden en ik wil het aan het eind niet. Natuurlijk gebeurt er iets door de gedachten. De hoofdzaak is, denk ik, het vertrouwen: jij hebt vertrouwen gehad in die 200.000. Met Peter heb ik het daar ook over gehad; hij mist het vertrouwen en de hoorder mist daardoor geluk in zijn spel. Het transcendentale, het opstijgende verlangen kan hij weergeven (en dat is heel veel!), maar het statische geluk, dat het product van geloof en vertrouwen is, kent hij niet. Het was opvallend nu, zijn gemis aan vertrouwen, erger nog dan vóór den oorlog. De dokter had een middel voorgeschreven en het bleek, dat Greet (die op een pharmaceutische fabriek werkt en dus idee van die dingen heeft) die tabletten al bij zich had, omdat zij dacht dat die goed voor hem zouden zijn. Hij kon ze dus oogenblikkelijk innemen, maar dat heeft hij geweigerd: het recept moest naar den apotheker en wat daarvandaan kwam zou hij innemen! Tegenover Greet was het natuurlijk erg onaardig, maar afgezien daarvan, hoe vreemd! Vertrouwen, in dat zakje van Greet? dat vond hij al te zonderling. Vertrauen zum Leben, zei ik toen, Vertrauen zu dem was Dir widerfährt; hij antwoordde daar niet op. En die ontzettende doodsangst voor de concerten is ook een gemis aan vertrouwen. Hij is wel een religieuse natuur, maar zonder religieuse opvoeding is zoo'n vertrouwen een moeilijk te verwerven iets, denk ik. Jouw vertrouwen heeft mijn leerlinge en dat makelaarsmeneertje in beweging gezet. Daarvoor hoeven er geen "concordeerende trillingen" te zijn, dunkt me: als je met je geloof een berg verzet, heeft die berg ook niet concordeerend getrild. Maar jij mag niet "bang zijn voor een kluitje in 't riet". Ik ga je nu een gek pakje sturen: gerookte schol; de Volendammer die het verkocht, beweert dat je het versturen kunt, dat het dagenlang goed blijft. Ik weet niet of het lekker is. Over onze rantsoenen zal ik me eens renseigneeren. Ik stuur van onze rantsoenen nooit wat, je weet nooit of zooiets niet een grief wordt bij een huisgenoot. Ik stuur alleen wat ik zwart kan koopen en wat vrij is.1

Ik heb van jou ook wel eens brieven willen zoenen, maar heb het nooit gedaan, denkend "waar voert dat heen"? Je t'aime d'ailleurs et tu n'es pas loin. Ta Théa t'embrasse.

's middags

Liefste, ik heb vanmiddag 5 kwartier in bed gelegen, geslapen, dat zal je plezier doen; we waren naar de Buitenveldert geweest en daarna ging J. naar Rotterdam voor een piano-repetitie met Bando, den dirigent, die morgen Elektra zal uitvoeren (en de Vogels-ouv. en Marsyas).

De lucht is nu heelemaal betrokken, maar op het kerkhof was het heel liefelijk ditmaal, met de zon en kwinkeleerende vogeltjes en kwekkende kikvorschen in de slooten. We hebben witte amaryllis gebracht (daar hield Pappie van, van alles wat lelie-achtig was) en steenroode tulpen met het groen van jou ertusschen en witte druifjes. Die kale stengels van de amaryllis waren bedekt door de tulpen-en-de-druifjes-daar-weer-onder; het was eigenlijk net een blazoen, het Diepenbrock-blazoen: witte zwaarden op een rood veld.

Er is niemand die ons geschreven of opgebeld heeft, alleen die arme sukkels van journalisten hebben een stukkie gewrocht. Ik zal je er eens wat van sturen. H.E. houdt in Rotterdam een lezing vanavond, J. is daarbij. Hij is voorzitter van den Rott. Kunstkring en heeft die lezing + concert + een kleine tentoonstelling gearrangeerd; als hij dat niet gedaan had, zou er ook niemand naar getaald hebben.

De "kuil" was die plek in het Concertgeb. waar Pappie zat. Je vroeg laatst naar mijn plaats, toen antwoordde ik dat, niet bedenkende dat jij die plek ook niet de kuil noemde. Pappie ging wel naar de Bodega in de Kalverstraat, heel dikwijls, hij ging om 5 uur altijd uit, liep onveranderlijk de Spiegelstraat, keek naar de antiquiteitenwinkels en naar een winkeltje met edelsteenen, en liep soms, als de tijd te kort was om naar de Bodega te gaan, net zoo weer terug. Wat zei J. je over onze kinderjaren? Je schreef me eens een paar jaar geleden dat je zoo sterk meegeleefd had met Pappie's dood – was dat dien Woensdag? Ik heb me, toen ik dat las, voorgesteld dat het de laatste tijd van zijn ziekte was. Wel is er plaats voor "regret infini" over Pappie's leven! J. en ik hadden het vandaag nog over die begrafenis: er was niets moois aan, alleen die catafalk met bloemen was indrukwekkend. Na afloop waren er een aantal menschen bij ons, o.a. Heuckeroth en Verhagen, die moppen maakten, anecdotes over Pappie en gaandeweg over anderen; ik vond dat als kind leuk, maar Moeder leed eronder. Al zou ik in mijn leven nooit kennis maken, zelf, met het allergrootste leed, dan zou ik toch weten wat het is door Moeder's leed toèn. Dat erbarmelijke snikken in den nacht na zijn dood zal ik nooit vergeten, dat is eèn van de sterkste indrukken van mijn leven. Voor mij was het verlies van Pappie toen niet zoo erg, ik kon het me heelemaal niet voorstellen en ik herinner me dat ik dacht: als we toch eén van onze ouders moeten verliezen, dan is Pappie minder erg dan Moeder. Heel gek kinderlijk. Toch is dat jaar van zijn ziekte ingrijpend voor ons (J. en mij) geweest, want ik weet dat ik het daarna op school maar nauwelijks meer uit kon houden, ik had niets geen contact meer met die kinderen en liep in een zwarte jurk (jaren lang) mistroostig rond. Thuis was ik niet mistroostig, want J. en ik maakten muziek samen en Heukeroth en Verhagen en Maas Geesteranus waren er eeuwig en dat was altijd heel vroolijk en gezellig. Matthijs was er niet, en als hij er wel was geweest, zou het waarschijnlijk niet vroolijk zijn geweest, hè Matthijs? Anny heeft je nu pas je loodzwaarheid afgeleerd, is 't niet? Ik plaag een beetje. Zeker is er nergens een snaar die zoo met me meetrilt als jij, en ik hoop dat het omgekeerde ook het geval is. Je denkt weer aan het kind, hè? Dat kost me zoo'n moeite om me dit voor te stellen. Ik heb dat over de pakjes die je niet meer zou willen (ik zou wenschen dat je ze zou missen [leelijk is het Nederlandsch met die zou's]) niet als onlief gelezen.

Nu gauw naar de post. Liefste, liefste –

je

Thea

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA

  1. 'vrij' hier in de betekenis van: niet op de bon.