MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19460402 Matthijs Vermeulen aan Thea Diepenbrock

Matthijs Vermeulen

aan

Thea Diepenbrock

Louveciennes, 2-3 april 1946

Louveciennes

2 April 1946, 's avonds

Thea,

mijn immer-nieuwe (ik zeg dit wijl ik menigmaal denk, als ik een brief van je verwacht: zou zij me wéér te pakken nemen? en je me dan altijd weer overnieuw beetgrijpt, aanpakt) dus Thea, mijn immer-brandende (want dan stijg je in me op, dan doortrek je me met een soort van streelende warmte, met iets heerlijk gloeiends dat nergens mee te vergelijken valt wijl het tegelijk de ziel en het lichaam samen verheugt, verjeugdigt, zalig tintelend maakt, wat geen enkel roersel ter aarde vermag – zoek ze maar na, je zult niets vinden dat beiden, lichaam en ziel met elkander, in gelijke mate verkwikt – dus Thea, mijn immer-lieve, mijn immer-liefste (ik mag en moet dit zeggen wijl àl het voorgaande pure waarheid is) dus Thea, mijn ongeëvenaarde en onovertrefbare (want wie doet 't je na, dagen en dagen, weken en weken, op vijf honderd kilometer afstand, om met een stukje papier waar niet veel op staat, met een gedachte door de ruimte, aan iemand die je sinds zeven jaren niet zag en je enkel in zijn hart heeft, niet eens in zijn oogen, de opperste voldoening van geest en zinnen te geven welke hij tegen niets zou willen ruilen, wie doet je dat na, en wie kan, wie durft er slechts aan te denken je dit na te doen?!) dus Thea, mijn onvergelijkbare.... toen deze stroom van woorden immer-nieuw begon, had ik juist een bord van je ertsoep verorberd, en een pannekoek, gebakken met je meel, waarvan de blanke, zuivere kleur en de goede, zachte smaak ik sinds de oorlog niet meer kende!

Je ziet hoe conscientieus ik vanavond ben: ik verantwoord alles. Geloof je me? Als ìk 't je zeg! Het is een beweginglooze zomer-avond waaraan niets ontbreekt dan het loover en de geur van aarde en bloemen. Ik hoor reeds het kristallen fluiten der padden en in 't bosch zonder bladeren zingt al de basterd-nachtegaal. Ook dat zou je niet willen gelooven. Maar als ìk 't je zeg! Het is waar: dat wij 't zelfde vuur bezitten kan ik niet bewijzen. Hoe kom ik daar op? Dat je muziek speelt zooals ik me droomen zou weet ik evenmin met zekerheid. Waar haal ik dat vandaan! Doch ìk zeg het je, en ik zeg je iets dat ik nog nooit aan iemand anders zei. Voor mij is dat genoeg!

Den heelen tijd landen er op mijn papier insecten waarvan ik de naam niet ken, met lange, transparante, vliezige, geïriseerde vleugels en dolen rond mijn pen. Mooi om de letters te lezen door zoo'n vleugel heen. Alsof je ze door 't water ziet. Toch geven zij nog schaduw. De kop is als een speldepuntje met verbazend fijne, lange voelhorens, die voortdurend de lucht betasten. Het mysterie te kennen van die voelhorens! Gisteren was hij nog ergens cocon en een paar dagen geleden rupsje en morgen zal dat prachtige mechaniekje weer een minuscuul ei zijn. De kop flonkert als een diamantje. Eindelijk zijn de beesten weg! Maar ze hebben me heelemaal van de wijs gebracht en me niet eens een onderwerp bezorgd.

Want eigenlijk heb ik je niets te vertellen en een heele massa tegelijk, dat geen rythme wil nemen. Ik zit zoo maar wat om je heen te mijmeren en betast met mijn voelhorens de ruimte. Alles sluimert en wacht. Opeens denk ik aan die kat van me welke mij proefondervindelijk de telepathie bewezen heeft. Het was een kater. Ik had hem gekregen, heel klein, van een oude jood in de Amstelstraat, het jaar van den eersten wereldoorlog. Omdat hij zwart was had ik hem Nikker genoemd. Zijn gansche opvoeding dankte hij aan mij. Muziek kon hij niet uitstaan en als ik schreef ging hij op mijn papier liggen. Hij had voor een kater extravagante eigenschappen verworven. Ik woonde toen in de 3de Reguliersdwarsstraat,1 die aan den eenen kant door een gracht, aan alle andere kanten door huizen was afgebakend. Omdat ik hem nooit uit de deur liet kon hij dus nergens heen, behalve door het raam dat uitzag op het water. En om naar zijn beminde te gaan nam hij altijd dien weg en zwom de gracht over, precies als Leander naar Hero, wat je een kater nooit en nimmer zult zien doen. Maar het geniale van Nikker tegenover mij was dit: Hij bleef soms een halve, soms twee, soms drie dagen op sjouw, zonder dat hij me dit van te voren kon zeggen en zonder dat ik op stukken na het uur zijner terugkomst kon gissen. Maar hij wist 't altijd zoo in te richten dat hij me, zonder ooit te miauwen, het moment van zijn thuiskeer deed kennen. Tientallen malen heeft hij me vanuit een zekere verte 's nachts gewekt uit den slaap. Ik ging dan [naar] het raam, opende het en een paar minuten later sprong hij kletsnat binnen. Toen ik met Anny trouwde had ik hem nog, en in 't begin kon Anny daar niet aan wennen noch gelooven. Als ik midden in den slaap opstond en naar 't raam ging (dat een tuin-deur geworden was, want ik had een ander huis)2 vroeg ze mij: "Wat ga je nu weer doen?" Ik antwoordde dan "Even de deur openzetten. Nikker heeft me getelegrafeerd." Zoo heeft die kater jaren lang met mij de reëelste telepathie beoefend. Autosuggestie van mijn kant was hier volstrekt uitgesloten. Hij heeft me honderden keeren wakker gemaakt en nooit is het experiment mislukt, d.w.z. nooit heb ik raam of deur voor niets geopend. Maar als het voor mij ontwijfelbaar vaststaat dat Nikker kon seinen naar mij, ik heb er nooit achter kunnen komen of ìk kon seinen naar hem. Want als ìk honderden malen naar hem geluisterd heb, hij daarentegen heeft ook maar niet één keer uit de verte naar mij geluisterd! Mijn ervaring met Nikker is voor mij het onomstootelijk bewijs voor de realiteit der telepathie. Maar mijn ervaring is tevens voor mij geweest zoo niet het absoluut bewijs dan toch de melancholische constateering der relatieve eenzaamheid van Matthijs! Het dier is sinds lang dood, maar ik heb 't nooit kunnen vergeten.

Was spricht die tiefe Mitternacht?3 Dat ik afscheid moet nemen van jou en van den dag. Een dag waarin ik geluisterd en gehoord heb. Jij ook? Naar mij? Ik weet 't niet. Ik heb alleen de zekerheid dat ik luister en hoor. Ik ga nu onder het firmament je roepen, je omhelzen. Droom? Werkelijkheid? Ik weet 't niet. Maar ik weet dat ik jou in mij vind. Een kus op je lippen, liefste. En slaap lekker, mijn Thea.

Woensdag, 3 April

Alles welbeschouwd had ik geen goeden avond gisteren. (En jij?) Eigenlijk zou ik dit blad moeten verscheuren. Maar dan heb ik je niets te zenden!

Om je mijn gedachten en preoccupaties (die me brachten op Nikker) te verduidelijken: Anny kon mij seinen zooveel zij wou; maar ik heb nooit met zekerheid geweten of ik seinen kon naar Anny, noch overtuigend ondervonden dàt ik seinen kon naar Anny. Vanaf 1939 tot 7 Sept 44 heeft Anny niet meer naar mij geseind. Toen heeft zij de communicatie hervat tot 24 Juli. Daarna zwijgen.

Jij seint mij een menigte dingen. (Of je bewust wilt of niet.) Wat sein ik jou?

Zou je uit jezelf niet bemerkt hebben de buitensporig zeldzame analogie, gelijkenis tusschen de wonderbare lente van 1921 en de wonderbare lente van nu?

Dan ben je tè verstrooid, mijn liefste. Dan is je aandacht voor het essentieele verzwakt, zou ik haast zeggen.

Maar waarom ben ik zoo mierderig, zoo muizenisserig! Hoewel ik uitstekend geslapen had werd ik vanmorgen uiterst vermoeid wakker. (En jij?) Ik was geen duit waard. Op 't oogenblik ben ik nerveus, geagiteerd. (het is ½ 2) Idioot, belachelijk. Blijkbaar niet in mijn evenwicht. Ik heb zoo'n idee dat de laatste 2, 3 weken mij overmatig hebben afgemat. (En jou?) Ik zou noodig vacantie moeten nemen! Ik hoop dat wij rustiger dagen tegemoet gaan.

Ben je geneigd dat seinen als fantasie, als verbeelding te beschouwen? Ik kan je natuurlijk niets bewijzen. Toch geloof ik dat jij je dan vergist.

Een heel probleem dat seinen, die trillingen! Ik bedoel: om ze bruikbaar te maken, vereffenend, harmoniseerend, melodiseerend. (Jaloerschheid, zelfs afgunst, hebben op deze overdenkingen niet den geringsten invloed meer.)

Dezen ochtend je brieven van Naarden, van Zondag en Maandag. Ze hebben mij "gegrepen" zooals gewoonlijk; zeer heftig, innig, amoureus, lief aangegrepen. Waarom ontbreekt me toch nog iets?

's middags

Mijn visie bedroog me niet toen ik dat Schuurmannetje aan de deur zette! Het doet me plezier zulke innerlijke commando's bevestigd, bewaarheid te zien. (Het is de eerste maal sinds 1918 dat ik een appreciatie verneem (en een betrouwbare) over dat Schuurmannetje.) Hoe zou jij gehandeld hebben in mijn geval, als de stem je zegt: "dat is een vent van niks"? De Caritas vóór laten gaan? Je ziet hoever je daarmee komt! (Er zijn nog duizend andere voorbeelden.) Dat Capriccio heb ik gehoord van Strawinsky zelf. De volmaakte leeghoofdig-en-leegzieligheid. Hoe, in Godsnaam, kan iemand, die de muziek begrijpt, zich daarvoor interesseeren zonder het uit te spuwen?

Jij waarschuwt mij zoo dikwijls voor jou, liefste. Laat ik je ook eens waarschuwen voor mij! Ik ben intransigent. Ik ben zelfs intransigeerbaar! Niets mee aan te vangen als de innerlijke stem zegt: "dat is een vent van niks. Dat is een wijf van niks." – Ben je daar niet een beetje bang voor? Vertel het mij eens.

Ik ga nu wat in mijn tuin werken, want er is nog geen helderheid in me. Ik zou willen "koken"!

Mijn immer-nieuwe, mijn immer-brandende, mijn immer-lieve, mijn immer-liefste, mijn ongeëvenaarde en onovertrefbare, mijn onvergelijkbare! van het blauwe bloemmetje dat ik hierbij voeg is, volgens mijn dictionnaire het symbool: Je ne rêve qu'à toi! Geef mij je hart, je lippen, en ontvang het met een langen, teederen, vragenden kus

van je Matthijs.

Den ganschen dag reeds vibreer ik in je. Ik leef in je.

½ 6 Je suis envahi par la tendresse de Théa; j'adore Théa; encore un long baiser de reconnaissance pour Théa.

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA

  1. moet zijn: Derde Weteringdwarsstraat, nr. 34.
  2. Valeriusstraat 157.
  3. citaat van Nietzsche, gebruikt door Mahler in zijn Derde symfonie.