MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19460322 Matthijs Vermeulen aan Thea Diepenbrock

Matthijs Vermeulen

aan

Thea Diepenbrock

Louveciennes, 22-23 maart 1946

Louveciennes

22 Maart 1946

storm-avond

Thea,

liefste, die van mijn nood ook wel een deugd zult willen maken, – het gaf me toch een duw zoo aan 't eindje van je brief opeens te lezen dat het Diepenbrock-feest niet doorgaat. Wat zeggen daarvan de kranten? Vragen zij niet of Reeser 't in zijn bol heeft? Laten zij zoo'n bewijs van incapaciteit klakkeloos passeeren ? Ik moet je zeggen dat ik er geen steek van begrijp. Is hij niet een beetje belachelijk geworden? Mag dat zoo maar? Want ik veronderstel, dat 2½ maand, 3 maanden vóór de uitvoeringen al een en ander onderweg is geweest, in voorbereiding. En nu plotseling alles afgelast? Dat is erg voor een organisator. Of was er nog niets op gang? Dat zou nog erger zijn. Wat mankeert hij? Wist hij niet wat hij begon toen hij die onderneming op touw zette? Zou hij dermate kinderachtig en weinig zakelijk in zijn leven staan? Als hij 't niet wist wat doet hij dan op den post dien hij bekleedt? Als hij 't wèl wist waarom handelt hij dan alsof hij 't nièt wist, en waarom dan óók weer zit hij op dien post? Ik hoop dat ik je niet stoot, bemoeier uit de verte, onkundig van het mogelijke, met mijn verbaasd gevraag over een vriend van je, maar ik stel me het probleem zooals jij 't me geeft, en ontdek er slechts grilligheid, onbekwaamheid, onverstand, beunhazerij. Ik had graag je opinie gekend alvorens de mijne te uiten. Maar achterbaks houden kan ik haar niet, want te roepen "jammer", na je aankondiging, is niet genoeg. Trouwens, ik wachtte een dag om mijn indrukken te laten afkoelen, en zelfs nu nog brengen zij me aan de kook. Het is dus maar beter dat ik een streep trek tot ik nadere bijzonderheden van je ontvang. Je was hier wel bar kort. Dat het feest niet doorgaat is op zichzelf geen verlies. Ik vond 't een allesbehalve goed idee om 't geheele oeuvre van je vader te laten hooren in den tijd van zeven dagen. Er is niet één componist op de wereld, wie dan ook, Beethoven, Mozart, die zulk een compressie verdragen kan. Zij spot met het absorptie-vermogen van het oor, van de zenuwen, van den geest. Muziek is geen schilderkunst. Muziek is dynamisme, en beuk een publiek eens 'n week lang met eenzelfde dynamisme-Wagner, dynamisme-Bach. Niemand houdt dat uit, daargelaten de dooverikken. Je vader zelf zou zoo'n idee vierkant hebben afgeketst, want hij had 't land aan die opstapelingen. En als Reeser iets van muziek beseft had zou zoo'n idee niet eens bij hem zijn opgekomen. Het boekje dat hij schreef over Diepenbrock beviel me al niet. Maar afijn. Wanneer Van Beinum nu tenminste ongeveer doet wat hij belooft. Want zeker zal ik 't heerlijk vinden om te luisteren met jou. Wat ik je steeds vergat te vragen: Waar zit je gewoonlijk in het Concert-gebouw? Altijd in denzelfden hoek van je vader en je moeder en soms van jullie beiden? Zeker zal ik het heerlijk luisteren vinden met jou. En onder veel beter omstandigheden dan op een festival. Eigenlijk is me een steen van de maag. Ik zag in dat feest niet veel heil. Er niet te zijn zou me afschuwelijk gespeten hebben. Maar even verschrikkelijk misschien, om er te zijn. Als Van Beinum woord houdt laat ik een kaars voor hem branden. Doch waar ik niet tegen kan is dat gesol en daarna zoo'n dégonflage van Reeser. Want in juiste proporties opgezet zou een Diepenbrock-herdenking in Amsterdam op haar plaats geweest zijn en had zij zeer goed kunnen slagen, tot eer van de stad en tot eer van het land.

Het is te laat geworden om nog een ander onderwerp te entameeren. Ik moet nog altijd piekeren terwijl ik schrijf en dan doe ik 't dikwijls toch niet goed. Jij schijnt nooit last van die kwaal te hebben, hetgeen je afgunsteling geregeld benijdt en bewondert. Ik heb den heelen dag weer in een soort van cycloon van willende adoratie, willende nabijheid verkeerd. Maar op 't oogenblik gaat 't redelijk met je jaloerscherd. Ik voelde je arm tegen me aan tijdens dat luisteren. En die woorden van je: "Dan gaan we dus toch samen... Lijkt je dat niet heerlijk?" klinken me wel heel harmonisch, rustig, blij, uit je hart. Ben je, terwijl je dit leest, dicht bij me? Je te donne un baiser sur tes lèvres, très matériellement. Tu le sens ce baiser? Ma Théa, donne-moi ton amour. Ik kom je onderstoppen. Et dors bien, cœur de mon cœur, ma petite Théa.

Zaterdag, 23 Maart

Wees tevreden, mijn lieveling, en zonder zorg (daar ik zoo gelukkig zijn mag dat je innerlijke zorg voor me hebt.) Je bent niet meer de melodie van een cycloon! Je komt me weer aangewaaid als een zefier over een veld viooltjes, zooals Shakespeare dat zegt. En mooi, niet waar? Gisteravond, voor den eersten keer, vroeg ik mijn hemelschen beschermer: Laisse-moi comprendre Théa. Ik bedoelde daarmee: heelemaal verstand krijgen van je binnenste. Wie vraagt zal verkrijgen! Wie vraagt heeft 't eigenlijk (en misschien) al. Maar ik zal 't hem voortaan elken dag vragen om hoe langer hoe dieper en hoe begrijpender met je wezen, met je natuur vereenigd, geassocieerd, vereenzelvigd te worden. Zonderling, en ietwat treurig, dat ik daaraan niet eer gedacht heb. Doch alles kan niet tegelijk komen! Alles op zijn tijd. De dobberingen welke ik nu doormaakte en in December, Januari, hebben wij achter den rug en ik heb er een hoop van geleerd. Dezen morgen, na je brieven gelezen en herlezen te hebben van 19 en 20, zei ik, als een opwelling uit het afgrondelijkste van mezelf: Thea is een onvergelijkbare schat. Merci, Esprit de Lumière. – Geheel in je verzonken. En met de innigste, gelukkigste, veiligste dankbaarheid.

Vanochtend heb ik voor 't eerst geen vuur aangestookt. Maar een kaarsje van jou, dat bij me brandt, als werkelijk kenteeken van de voortduring der vlam. Je zult me een paar doosjes lucifers moeten sturen. Ik heb dat symbool niet bepaald noodig (maar wie weet?!) en je mag het als een kinderachtig, kinderlijke, primitieve behoefte van me beschouwen. Maar ik houd van dat symbool; van die kleine herinnering aan mijn wensch, afspiegeling, afbeelding van mijn wensch, van mijn verlangen.

Nee, liefste, ik geloof niet dat de moeilijkheden van dezen tijd ons samen-zijn zouden of zullen verstoren. Voor zoover ik mij ken, ben ik over dat soort van vertroebelingen, irritaties heen. Ik heb in dit opzicht langzamerhand veel geleerd van het devies dat de "gueules cassées", d.w.z. de ongelukkigsten, de wanstaltigsten van den eersten wereld-oorlog (ik zag ze in optochten) hadden gekozen: Sourire quand-même! En het zou me danig berouwen, ik zou 't me hard verwijten, als ik jou niet, in welke contrariëteit ook, verwelkomde met een glimlach. – Maar wat ik nog niet beheersch (zooals je gemerkt hebt) zijn de storingen welke in mij teweeg gebracht worden door de afwijkingen welke ik bespeur (of waan te bespeuren) in den innerlijken stroom die van jou moet uitgaan naar mij, van mij naar jou. Het valt me zeer moeilijk om de effecten van die werkelijke of vermeende afwijkingen te domineeren.

Inderdaad op 2 Maart wist ik niets. Doch van wanneer dateert je invitatie aan Peter? Je zegt zelf in je brief van 18: "Het lijkt me anders niets gek dat juist hij je verstoort." (Ik kan dit raadselachtige zinnetje, dat mijn storingen haast legitimeert, nu aan.) (Maar wees in Godsnaam voorzichtiger met je uitdrukkingen als je me niet pijnigen wilt!!) (of verwarren.) Die geluks-sensatie bij me van 6/7 Maart, als je niet admitteert dat ze mij van jou gewerd, zou moeten worden toegedicht aan een reactie van zelf-verdediging, of aan een onbewust en machtig vertrouwen.

Er zijn wonderen, liefste, – voor mij dat "natuurverschijnsel" van 17 Sept. – welke men aanvaardt omdat men ze eenvoudig niet kan loochenen, vooral wanneer ze zich aanhoudend herhalen (nog dezen morgen!) Maar als men ze niet verklaren en begrijpen kan, heeft men in 't begin, en soms, wanneer 't wonder weersproken schijnt te worden, moeite om 't te gelooven. Dit neemt niet weg dat 't wonder van jou blijft voor mij. Ook al twijfel ik. Want jouw wonder is.

Neen, liefste, laten we er geen doekjes om winden: Anny heeft mij niet "gespaard" in 1939. Het slot moge goed zijn. Maar ik heb er bitter van geleden. Van geleerd ook. Toen ik dien brief van haar las kostte het mij nog inspanning me daarover heen te zetten, en haar te zeggen: Je ne t'en veux pas, en haar later dankbaar te worden. Doch zij heeft me niet gespaard en dat is een gruwelijke beproeving voor me geweest. (Ik zou wel willen dat jij me een beetje beter spaarde.) (Ik zou dezen laatsten zin gaarne schrappen.)

Met dien Duitschen leerling moest ik Duitsch spreken. En verweet 't mij Josquin! En soms was ik er kapot van – van dat Duitsch moeten spreken. Maar ik nam de dingen zooals ze kwamen. 't Kon trouwens niet anders. Maar je hebt er geen idee van wat die oorlogsjaren voor mij representeeren aan afschuw, en hoe gruwelijk, misschien onverdraagbaar, ze voor mij geweest zouden zijn zonder jou.

Ik heb veel lust om Sanders aan te porren dat tijdschrift tòch op te richten. Met mij. Hij zal wel een handig zakenman zijn. En ik ook, desnoods. Wat zeg je daarvan? Om hem te schrijven zal ik wachten op je advies.

Ik ben blij, liefste, en ontroerd, dat dezelfde gedachten, hetzelfde gebed ons 's morgens en 's avonds, en de rest van dag en nacht, verbinden.

Geef mij je lippen, dierbare, mijn vrouw. Ik ben vereenigd met je, en gelukkig mij te weten, inéluctablement,

je Matthijs.

Ik vergat bijna het stoffelijke; van ochtend ook je pakje met roode kool en soepjes. (Dat gele poeier kwam niet aan.)

Tu es inégalable; insurpassable.

Waarom zou ik jullie geen Duitsch kunnen hooren zingen? Ik lees ook wel Duitsche boeken. Maar ik spreek 't liever niet. Et c'est encore bien autre chose un nom d'amour ou un nom d'amitié.

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA