MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19460228 Matthijs Vermeulen aan Thea Diepenbrock

Matthijs Vermeulen

aan

Thea Diepenbrock

Louveciennes, 28 februari – 1 maart 1946

Louveciennes

28 Febr. 46 's avonds

Mijn teedere, zachte, dierbare Thea,

na dat avondgebed van je (misschien deden wij 't op hetzelfde uur) ben ik als in een tuin waar alles mij aangrijpt, verwondert, ontroert, doch waar ik niet goed weet hoe ik er binnenkwam en waar ik nog geen weg ken. Die woorden donne-moi l'amour et que je ne fasse rien, que je ne pense rien contre l'amour, ni sans l'amour hebben opeens een anderen klank en een ander accent gekregen, en ik ben nog aan 't zoeken welk. Ze gaan me door merg en been, en dat deden ze voorheen ook wel dikwijls, maar op een manier waaraan ik gewend was. Nu maak jij die siddering, en ik voel ze alsof ze nieuw is. Ze overvalt me. Bijna alsof ze te sterk is. En ook alsof ik ze niet verdien. Het is me ook opeens alsof die woorden te mooi worden, veel mooier dan ze waren. Ze krijgen iets ontzagwekkends. En alsof ik ze voor den eersten keer pas duidelijk zie. Ik zou je eigenlijk hier moeten hebben, of bij je moeten zijn om je onder te stoppen, dan zou je zelf kunnen zeggen wat je in me aanraakte. Want je hebt weer bij me ingebroken, geloof ik. Je bent nog liever dan je was. Haast te lief. Wat moet ik met je doen? Waar moet ik je een zoen geven? Ik zou 't van je willen hooren.

Slaap wel, Thea, mijn lieveling, mijn liefste.

Vrijdag 1 Maart

Gisteravond twee volle uren besteed aan die twaalf bovenstaande regels! Ik bezit toch een zekere "techniek" in 't schrijven. Maar voortdurend doen zich weer gelegenheden aan mij voor waar ik precies word als de boer die een epistel opstelt aan zijn advocaat of zijn notaris, als het kind dat zwoegt op een nieuwjaarsbrief, en die zitten te bijten op hun penhouder, met overal heen afdwalende oogen. Hoe moeilijk is 't de dingen nauwkeurig te zeggen wanneer ze je aangrijpen. Om die innerlijke stem exact te vertolken.

De dag vroeg begonnen met het ruimen van den sneeuw. Want ik verwachtte de postbode met dat pakje van jou, met een brief van jou, en met de postwissel van het Consulaat. Bij de poort, aangeblazen uit het Noord-Oosten, lag de sneeuw meer dan 20 c.m. hoog. Ik moest ook een stapeltje hout binnenhalen dat de stomme Donald, en daarna de stomme Thijs in de open lucht gelaten had. Maar het Weerbericht van den vorigen avond had niet gekikt van sneeuw, en ik was optimistisch. Waartoe dienen Weerberichten en het Optimisme! Vóór zijn vertrek naar Weenen (wij maakten samen een afscheidswandeling) legde ik Donald nog uit dat "men" optimistisch pessimist moet zijn, en dat "men" zich vóór het materieele bekommeren moet om het spiritueele. Want zonder eenige twijfel zal hij leeren wat Bussi Bussi beteekent. En ik dacht aan jou. De sneeuw is ideaal om er poppen van te maken. Je hoeft hem maar aan te raken en hij wordt hard. Het sneeuwt nog steeds. Straks opnieuw vegen. Maar zoolang 't niet dooit (we zijn juist op nul) heb jij geen lekken.

Om tien uur pas aan mijn ontbijt. Om half elf pas aan 't werk. Terwijl ik aan 't starten ben komt mijn dochter aangestrompeld op haar klompen. De post! Maar enkel post van Louveciennes. Het verkeer schijnt gestremd. En raad eens wat die post me brengt! De kennisgeving dat er op het station een colli voor me ligt uit de Vereenigde Staten. Kosten: 706.90 francs! En ik heb ze niet, die 706.90 francs! Om me vroolijk te stemmen had de scribent zijn advies geadresseerd aan Mathilde V.!

Er is me nog meer gebeurd. Ik werd wakker met het hoofd-thema uit het eerste deel der Zevende Symphonie van den beroemden componist der sovjets Chostakowitz [lees: Sjostakovitsj]. Voor 't geval je het niet kent, hier heb je het deuntje, allegro martiale: [4 maten – zie scan] Enzoovoort. Tot in het oneindige. Fluit het nu maar, kwajongen. Doch denk er aan (als wij opkoeken): bij mij is fluiten streng verboden! Het verscheurt me [de] ooren. Ik kan er niet tegen. Ik heb liever een draai om mijn hoofd!

Er gebeurde me iets anders! Gisteren ontving ik een brief van het Consulaat, doch opende hem niet, denkend: dat is de schuldbekentenis welke ik te teekenen heb voor het geld dat morgen komt. Daarstraks echter, uit mijn diepten gewaarschuwd, grijp ik die missive, open ze, en wat lees ik! Zij hebben in de krant gezien dat ik naar Holland ben teruggekeerd (wat ik zelf nog niet eens weet!) en alvorens mij hun maandelijksche toelage te zenden wachten zij gaarne nadere berichten!

Et je suis sans le sou! Ik heb de nalatenschap van Josquin zelfs niet kunnen innen tot nu toe!

Geen tijd mij tot mijn pastoor te wenden. Ik zal het nochtans direct doen.

Was jij maar in de buurt, ma Suzeraine, om je vassal ter hulp te snellen! Dezer dagen dacht ik plotseling: Toen je mij in 1941 ter hulp kwam zou dat misschien geschied zijn krachtens dat pact? Het werd nimmer opgezegd. Wonderlijk.

Ik zal dus moeten trachten ergens wat te leenen.

Niettemin dezen ochtend de ± 400 reglementaire woorden gepotlood van "het boekie". Ik zou willen dat het goed wordt. Exemplair. Een muziek-geschiedenis gelijk men ze nog niet kent, en die tot voorbeeld zou kunnen dienen van andere kunst-geschiedenissen. Een heele onderneming. Een waagstuk. Maar bij den oorsprong van alles, en essens van alles, is de Muziek.

Twee uur nu. Vanmiddag moet ik andere brieven redigeeren.

Je t'aime. Ego amo te. Ik bemin je. Kom even en lang en dicht aan 't hart van je Matthijs.

Op 't postkantoor:

maak je niet ongerust.

Ik heb 3000 frcs gevraagd aan de mairie en zal ze wel krijgen. Een zoen. Tot straks

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA