MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19460222 Matthijs Vermeulen aan Thea Diepenbrock

Matthijs Vermeulen

aan

Thea Diepenbrock

Louveciennes, 22-23 februari 1946

Louveciennes

22 Febr. 1946

's avonds

Ma douce, ma chérie, ma pigeonne,

bijna op denzelfden tijd zaten we elkaar te schrijven over jij-in-Juli-hier. Grappig. Daarstraks, al loopende door de bosschen, dacht ik erover hoe merkwaardig het zal zijn om langs diezelfde wegen en weggetjes te loopen met jou. Het gaf me lieve, luchtige, teedere sensaties, en lust om harder te loopen alsof ik je reeds tegemoet ging. Niets stoïcijns daarin, ma Théa. En zoo juist, terwijl ik muziek hoorde, waar ik mijn zinnen niet bij kon houden omdat jij veel duidelijker klonk in me, mijmerde ik, te midden van het rustig waas van geluk dat gedachten kunnen vormen, hoe het zal zijn als je hier in deze kamer den baas speelt. Ik zie dat heel goed. Je zult den baas spelen. Hier. In dit huis. In dien tuin. Over mij. Ik verlang dat. Je zult "de lakens uitdeelen"! Ik wil dat. Ik sta daar op. En je zult doen wat je wenscht. En laten wat je niet verkiest. Eng, vin-je niet? Doodeng. Definitief! En als je wilt laten we ons gaan. Zooals toen, met de kleine Thea. Zou ik je nog kunnen dragen? Hoeveel weeg je eigenlijk? Ik zal 't wel weer prettig vinden, en vertrouwd, om je tegen mij aan te voelen. Om je par-ci par-là een beetje te liefkoozen. Je zult in 't hooge gras liggen. Naast de rozen; naast de margerieten. Door de blaren van de boomen, ruischend in een briesje, zul je den blauwen of den witten hemel zien. Misschien roep je me. Misschien ben ik al bij je. Tusschen de paardebloemen. Veel liefs en veel hartelijks van je toegenegen Matthijs! Je Thea! Ik zie dat heel goed. Doodgewoon. Hoe graag zal ik hebben dat je tevreden bent, op jouw manier. Gelukkig is zoo'n groot woord, anders zei ik gelukkig. Maar tevreden als de vogels die we zullen hooren fluiten, als de haan die we ergens zullen hooren kraaien, tevreden als de vlier die zal bloeien in trossen van duizenden blanke sterretjes. Mooi hè? En ik idealiseer niet. Ik was daar zelf den vorigen zomer. Maar zonder jou. Ik denk opeens aan het briefje dat je moeder schreef in de laatste maand van haar leven. Ik denk eraan met ontroering. Dat briefje waarin ze je toevertrouwde aan "ons". Zij bedoelde natuurlijk aan mij. Jammer dat 't niet bewaard bleef.1 Ik vroeg me dikwijls: wat kan haar bewogen hebben? Want wij hadden nog een ander pact samen: Als de een de ander, of de andere den een noodig had, in de toekomst, zou zij of hij dat laten weten. Ik zal den wensch van dat briefje vervullen, Thea, naar jouw wensch. Hoe goed zal dat zijn. Jij, mijn gebiedster. En ik die leven kan voor jou.

Tot morgen, liefste. Slaap wel. Je bent bij me.

Zaterdag 23 Febr.

Wat ik je gisteravond zei, liefste, (in 't begin een beetje speelsch, en hoe langer hoe ernstiger wordend) kwam voort uit een teederheid die den ganschen dag geduurd had, die nog duurt, en was de vertolking van een behoefte, een kalmen drang, en ook een nooddruft om me geheel aan je te geven, en zooals jou dat belieft. Zoo moet je 't ook nemen. Ik verbeeld me niet dat je me noodig hebt. Maar ik geef me toch. Vanochtend, naast den thuya, besefte ik nog, en niet enkel met de grootste duidelijkheid, maar eveneens met de innigste liefde, dat alles van jou mij welkom zal zijn, en dat ik alles aanvaarden zal met dezelfde dankbaarheid. En nu ik zeg "alles" denk ik ook aan dat zinnetje van je over dien kanker op je 59ste jaar. Het is mogelijk dat zoo iets dreigt. Maar ook dit aanvaard ik, en met gelijke liefde, met gelijke dankbaarheid. Maar als zoo iets dreigen zou, mogen we niet bij de pakken neerzitten. En je moet blindelings, met je heele energie, gehoorzamen aan je lieven soeverein die je gebiedt om elke van je gedachten ten goede te keeren. Volg vanaf dit oogenblik mijn methode van zelf-beheer. De geest kan alles. Mens agitat molem. De geest beheerscht de stof.

Mijn kleine, lieve Schubertijn, ik zou je wel eens Frühlingsglaube (Op. 20 No 2) willen hooren "begeleiden". Speel dat vandaag (als je dit leest) eens voor me op je atelier. En wanneer je bent aan de passage Nun muss sich alles, alles wenden geloof dit dan, omdat ik, je liefste, het je zeg. En ook omdat je moeder je aan mij heeft toevertrouwd. Toen zij schreef Joanna en Thea, bedoelde zij natuurlijk Thea. Ik zou nog wel voor iets willen dienen, mijn lieveling. Ik zou aan dat verlangen van je moeder op de beste wijze willen beantwoorden. Luister daarom naar me. Echo goed. Ik heb Frühlingsglaube sinds lang, lang, het mooiste gevonden der liederen van je dierbaren Schubert.

Hier zijn ook een heele hoop struikjes kamillen. Ik weet niet eens vanwaar ze komen. Ik verwacht ze opnieuw. Ze bloeien in Juli. Gedurende weken. Wit met een gouden hartje. Het is onbeschrijflijk zooals ze stralen in de zon. En ongelooflijk de bedwelming, de toover van den geur dien zij geven wanneer ze verdorren en je wrijft je handen door zoo'n verwelkend boeket. Hier is ook citroenkruid. Ken je het? Je hoeft maar een blaadje te aaien en je ruikt het geluk. Neen, liefste, ik vergenoeg mij niet met de Sehnsucht. Dat doet me denken aan een melodie welke ik in mijn hoofd zou hebben, doch die ik te lui ben om te achterhalen, om te grijpen. Ik wil met jou iets verwezenlijken als zoo'n melodie. Zeker: "Wij zullen het afwachten". Maar laten we ook eenvoudig zijn.

Dezen ochtend je brief van Maandag (in bed) en van Dinsdag. Jij schreef amo, amas, amamus op 12, ik ego amo te op 13 Febr. Ik echode! (Je moet de vibraties een beetje tijd gunnen; en er kunnen materieele verhinderingen zijn om direct te echoën op papier!!)

Wees niet te angstvallig in je bekommering over mijn trouw jegens Anny. Gedurende de jaren 1940-44 heeft Anny mij onderworpen aan een proef welke ik zonder overdrijving moeilijk kan noemen. En zonder mij op te kammen, zonder inschikkelijkheid ook voor mijn dagen van ongeduld, van révolte, geloof ik te kunnen zeggen dat ik die proef niet al te slecht doorstaan heb. Want in al dien tijd wilde zij me zelfs geen zoen geven. D.w.z. zij gaf mij wel een zoen 's morgens als ik haar eten bracht, 's avonds als zij ging slapen, doch dat waren zoentjes zonder accent, zooals men die geeft aan iedereen. Al dien tijd heeft zij geweigerd eenig intiem gesprek met mij aan te knoopen. Al dien tijd heeft zij geweigerd dat ik haar ook maar even in mijn armen nam. En al dien tijd heeft zij mij bemind. En al dien tijd heb ik gedaan alsof zij mij beminde, al dien tijd (enkele inzinkingen uitgezonderd) heb ik volhard. Er is geen avond voorbijgegaan dat ik haar niet, zonder dat zij 't ooit geweten heeft, mijn liefste gedachten toezond. Al dien tijd heb ik, èn ten opzichte van Anny, èn ten opzichte van mijzelf, gehandeld alsof Thea, als vrouw, niet bestond, alsof Thea, als vrouw, nimmer voor mij bestaan zou. Mij gevoelens voor Anny behoefde ik niet te dirigeeren; die waren vanzelf; mijn gedachten naar Anny heb ik zoo goed gedirigeerd als ik kon.

Wat sluimerde, wat kiemde, wat gebeurde al die jaren in mijn onderbewustzijn? Ik heb dat toenmaals nimmer nagezocht. Ik had te veel andere dingen aan mijn hoofd. Ik acht het ook gevaarlijk om te gaan zoeken in je onderbewustzijn. Want zoodra je daar gaat zoeken vindt je precies wat je wenscht of wat je wilt. Elke naspeuring van het presente onderbewustzijn riskeert arbitrair te zijn of pour le besoin de la cause. Zoodra men 't naspeurt is 't trouwens geen onderbewustzijn meer. Wanneer ik je dus zeg: "alsof ik er jaren op gewacht had, luisterend of het kwam" – je signaal – dan zeg ik dit niet omdat ik toenmaals iets dergelijks dacht, maar omdat ik nu, terugblikkend, in mijn bewustzijn van heden een geleidelijke groei meen te ontwaren uit dat altijd verholen gebleven onderbewustzijn van vroeger, en omdat mij aldus de mechaniek mijner explosie van 17 sept. eenigszins begrijpelijk wordt. Het is best mogelijk dat mijn onderbewustzijn, dikwijls of soms, gesproken heeft in de brieven welke ik je toenmaals schreef, maar dan geschiedde dit buiten mijn wil, buiten mijn intellect, buiten mijn bewustzijn, zonder eenigen voorbedachten rade. Ik wil graag gelooven dat mijn onderbewustzijn meerdere malen is doorgebroken, doch als ik het niet overwaakt, bestreden had zou 't zich waarschijnlijk veel erger verraden hebben. Je zult zeggen: dat is een bekentenis. Neen, dat is géén bekentenis want terwijl ik je toen schreef heb ik me nooit laten gaan. Het schrijven aan je kostte me daarom ontzaglijk veel moeite. Voortdurend had ik te vechten met een innerlijke stem die véél meer en véél anders wou zeggen dan ik kon veroorloven. Uit mezelf zou ik niet het geringste ondernomen hebben om onze intimiteit te vernauwen. (Het "geval" zat me toen reeds danig dwars in den zin van "cardinale vraag".) Het was op instigatie van Anny dat jij het "beste mijnheer" afschafte en me bij den voornaam noemde. Ik erken dat mijn onderbewustzijn dit prettig vond. Doch mijn bewustzijn zou het je nooit gevraagd hebben. Vóór 17 sept. 1945 heb ik ook niet de allervaagste vibraties opgevangen van de vrouw Thea. Die vang ik sinds dien dag wel degelijk op.

Zóó zie ik "de dingen" wanneer ik zeg dat ik Anny scrupuleus trouw ben geweest tot 17 Sept. 1945. Beweer jij nu niet, in Godsnaam, dat "de schuld" bij jou ligt. Dit is niet; dit kon niet. Zelfs nu verwijt ik je brieven nog koelheid! Er is hier geen schuld. Tegen dat onderbewustzijn van me (mijn soevereine ik) heb ik gehandeld, gekampt gelijk ik kon, gelijk ik moest, en zoolang het moest, uit trouwjegens Anny en in weerwil van Anny. Behalve dat enkele dramatische tooneel van 31 Juli heeft Anny zich lieflijk-heroïsch uitgewischt. Eén kreet – dat mag; dat vermindert haar niet; integendeel. En als ik nu Thea bemin, als Thea nu mij bemint, dan behoeven wij ons niet schuldig te voelen jegens Anny, doch wij moeten en mogen ons dankbaar voelen jegens Anny. Dit zal haar verheugen. En dit zegt je, met een kus op je lippen, haar en jouw Matthijs.

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA

  1. Dit schrijven waarmee Elisabeth Diepenbrock-de Jong van Beek en Donk zich op 6 juli 1939 tot Anny Vermeulen-van Hengst richtte om haar te bedanken voor het toesturen van enige rozen uit eigen tuin, als een laatste groet, is wel degelijk bewaard gebleven. Het bevatte de volgende zin: 'Mocht ik niet meer herstellen, dan beveel ik mijne kinderen in uw beider vriendschap aan.' Het woord 'toevertrouwen' staat er dus niet letterlijk in.