MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19460220a Thea Diepenbrock aan Matthijs Vermeulen

Thea Diepenbrock

aan

Matthijs Vermeulen

Amsterdam, 20 februari 1946

Woensdag 20 Febr.

Je brief van den 15den, lieve Matthijs, die vandaag aankwam (om me geen saaien Woensdag te laten hebben) sluit bij mijn gekrabbel aan. Hoe kom je erbij dat het "plekje" een woord van mij is? Het is van jou. Op een goede keer zat ik bij je op schoot, je tilde me een beetje op, je boog je hoofd en zoende een "peillooze plek". Zoo stond het er, geloof ik, en het diminutief heb ik er zeker aan toe gevoegd. Om het een beetje meer in mijn bereik te halen! "Le petit endroit" is wel onplezierig, vind ik.

Met mijn handschrift vind ik het een gek geval: bijna iedere letter vind ik leelijk, maar het geheel is me sympathiek. Hoorde dat niet anders te zijn? Je hoort jezelf toch eigenlijk niet sympathiek te zijn, is 't wel? Het doet me plezier dat jij mijn hand graag ziet, want iemand die zoo prachtig schrijft als jij zou licht heel critisch kunnen zijn. Ik heb zelf niet de minste kijk op handschriften; Greet hoeft maar een vluchtigen blik ergens op te slaan en zij haalt er al iets karakteristieks uit, zuiver intuïtief. Voor mij bestaat alleen sympathiek en niet sympathiek. En nu doet zich het heel idiote geval voor dat Moeder's handschrift me niet erg sympathiek is en dat van J. eigenlijk heelemaal niet, hoewel ik het mooi vind. Dat is een puzzle voor me. Pappie's hand vind ik verrukkelijk. Een eigenaardig geval heb ik gehad met Mevr. van Gigch. v. G. was gestorven en ik wou weten of er nog brieven van Pappie zouden zijn. Na een tijdje gewacht te hebben, heb ik aan Mevr. v. G. (die ik niet kende) een briefje geschreven. Daarop antwoordde zij met de vraag of ik eens kwam. Goed, ik zat daar te praten en zij had inderdaad 1 brief gevonden, en tegen dat ik weg ging, zei ze: "nu wilde ik u nog één ding vragen ― hebt u met een bepaalde bedoeling niet dadelijk na den dood van mijn man geschreven?" "Ja, zei ik, ik wilde u dat niet zoo dadelijk vragen." O juist, dat klopte, die veronderstelling had zij gemaakt door wat mijn handschrift haar zei. Wel subtiel, hè? In Weenen woonde ik in het zelfde huis met een arm mannetje, dat eigenlijk metselaar was, maar phantastische graphologische gaven had. Als hij een handschrift onder zijn oogen kreeg, dan raakte hij in een soort trance, want dan hanteerde hij begrippen waar hij in het normale leven geen woord over zeggen kon. Omdat hij honger leed en op gezette tijden geld zoogenaamd bij mij kwam leenen, liet ik hem maar telkens een analyse maken. Eerst alleen van menschen die me niet ter harte gingen, omdat ik dacht dat het me zou kunnen beïnvloeden en ik daar geen zin in had, maar later, op hun verzoek, ook dat van menschen die me heel nabij waren. En ik heb toen gemerkt dat het me totaal niet beïnvloedde: wat ik zelf ook zoo vond, daar las ik gauw overheen, en wat ik niet zoo vond, dat vergat ik oogenblikkelijk.

Ik moet uitscheiden. De paradox van het niet willen en willen zie ik ook als niet-paradox. Dat van Lia had ik wel zoo vermoed. "Elle pousse à la roue" is me onaangenaam. Als je het huis zou aanhouden, zou het dan onbewoond blijven? Dat is hier onbestaanbaar. Het geld overmaken zal een moeilijkheid zijn, denk ik. Koopen is mede daardoor een onmogelijkheid, lijkt me. Bertus zei me dat het met je baantje voor elkaar was. Dat wist ik nog niet. En dat je ook over 1 Juli had geschreven. Ik heb mooi gespeeld. Het begin van het Wirtshaus zoo mooi, dat Bertus bijna vergat in te zetten. Voor een piano voor jou moet ik dus zorgen en voor een inboedeltje! Met den voorz. van het Rott. Philh. Ork. pratend over de muziekkritiek, zei hij: "Matthijs Vermeulen is er niet, ik weet niet waar die zit ― verder zijn het allemaal knoeiers." Nu hij weet dat je komt, zit hij al te denken hoe hij je in het cultureele leven kan inschakelen! Hij is rijk zakenman en gewend dat alles hem lukt. Dag plekje-zoener, dag zoen-plekker. In Juli spreken we elkaar nader!

je Thea

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA