MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19460219 Thea Diepenbrock aan Matthijs Vermeulen

Thea Diepenbrock

aan

Matthijs Vermeulen

Amsterdam, 19 februari 1946

19 Febr. in den trein.

L.M. ik heb Bertus niet gezien aan het station, zoodoende kan ik nu een beetje zitten schrijven aan "dien mijn ziel bemint". Zou ik je beminnen als jij mij niet liefhad? Ik weet het niet. Ik heb altijd gedacht dat ik er niet toe in staat was en uit mezelf zoù ik dat ook niet zijn. Maar jij hebt me nu zoo bestormd, dat het echt zoo is, dat ik je met "ziel en lijf" lief heb. Een wonderlijke, voor mij niet vitaliseerende, maar eerder uitputtende sensatie. Er wordt nu iets van mij geëischt, ik moet iets kunnen, wat ik vroeger niet hoefde te kunnen. Daarstraks zat er een man tegenover me die smakkend zat te eten en je weet niet hoe mijn zenuwen daardoor op de proef werden gesteld. Het viel me tegen van mezelf, ik dacht dat ik me een beetje gehard had tegen zulke dingen. Ik dacht ineens: stel je voor dat Matthijs b.v. slurpt, net als Pappie, hoe moet ik daar tegen kunnen? Als kind had ik het daarmee zoo te kwaad, dat ik als het eenigszins kon – en dat was lastig, want Moeder zat rechts van me en ik moest zelf met mijn rechterhand eten – Moeder's hand pakte; dat gaf me zoo'n steun, dat ik niet meer vreesde gek te zullen worden. Dat is één van de redenen waarom J. en ik "zoo gelukkig zijn samen": dat wij in de dagelijksche dingen zoo hetzelfde zijn.

Die bescheidenheid van A. kan ik me goed begrijpen. Daar zal je met mij ook nog last van hebben, ik ben ook bescheiden en soms tè bescheiden. Moeder heeft ook te weinig voor zichzelf gevraagd. Ik kan in die trots – want dat was het bij haar – zoo goed komen: niet vragen om iets dat je niet gegeven wordt en spontaan gegeven had moeten worden. Als je het zoover kon brengen dat je ook niets meer eischte dat je niet kreeg, dan ging het nog, maar helaas ontwikkelt zich altijd een bitterheid door zooiets. Hoe langer hoe meer ga ik dien zomer '44 in dat licht zien. Je dacht A. te "overtuigen van je levende liefde", maar zij voelde in het diepste, meest ver-wegge van je, iets dat niet meer naar haar maar naar mij toe ging en dat juist had zij willen hebben, omdat zij je liefhad, en omdat zij dat niet kreeg, wilde zij niets meer. Dit schijnt mij de pijnigende verklaring te zijn, waarnaar je zoekt. Daarom hielp die opdracht ook niet meer. Denk eens aan die copie, Matthijs, die mooie copie voor mij van Le Balcon. Vroeg of laat zou die op mijn piano komen te staan en dan zou zij haar weg moeten vinden door mijn oogen naar mijn ziel. Is dat marcher à fond? Kon je op dat moment tegen A. zeggen: jamais, jamais une autre ne me plaira? Ik geloof dat je langzamerhand niet meer zult kunnen ontkennen dat ik gelijk heb. Laten we die schuld niet van ons afschuiven, laten we haar manmoedig op ons nemen. Het doet me pijn een schaduw over je zonnig geluk te werpen. Maar ik kan niet anders. Ik zie het zoo en mag het je niet verzwijgen. Of is het een zwakheid van me? Had ik het je moeten verzwijgen, om je te sparen? Het zou misschien niet meer helpen als ik dit verscheurde, want een paar dagen geleden schreef ik ook al iets dergelijks.

Het verhaal van de blindedarmontsteking en van Heeswijk vertelde ik vanochtend aan J. Zij vond het een prachtige roman en zei dat je er een boek over moest schrijven voor v. Eugen. (Den brief zal ik terugsturen, ik heb hem niet laten lezen, maar ervan verteld op een gunstig tijdstip.) En dat had ik je ook al eens willen vragen: heb je nooit zin gehad een roman te schrijven? Had je nooit tijd ervoor of geen lust erin?

We naderen Rotterdam, het was gezellig met je. Mijn contact met jou is ook reëel. Soms denk ik dat het je moeite moet kosten om toch nog zoo beheerscht te schrijven. Want als eenmaal het moment gekomen zal zijn waarop bij jou je oogen nièt doorloopen, dan zal je toch nog anders zijn dan zoo, en toch beleef je nu eigenlijk al het zelfde.

Ik had nog dit erbij willen schrijven: dat ik dat reëele contact niet zoo vreemd vind. Bij menschen die zich schriftelijk niet kunnen uiten zou dat een onmogelijkheid zijn. Maar als je schriftelijk niet minder dan mondeling kunt meedeelen aan een ander wat er in je ziel omgaat, dan ìs er reëel contact tusschen 2 zielen en dan volgt de verliefdheid automatisch. (Hoe hebben s. Francesco en Sa Chiara en Benedictus en Scholastica dat gedaan?)

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA