MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19460215 Thea Diepenbrock aan Matthijs Vermeulen

Thea Diepenbrock

aan

Matthijs Vermeulen

Amsterdam, 15-16 februari 1946

15 Febr. '46

Lieve Matthijs, even met tevredenheid constateeren dat de post tegenwoordig zooveel regelmatiger werkt bij jou, al een heelen tijd heb je niet hoeven zitten wachten, hè?

Wat wonderlijke dingen vertel je me weer! Een paar jaar geleden op 3 Febr. heb je eens onder aan een brief iets geschreven over Blasius, die jou van de kroep genezen had. Dat was dus een leugentje om mij naderhand uit te lokken tot een vraag naar een verhaaltje! Je ziet ik doe ook al aan "de sluitende bus". In verband met astrologie heb je me eens verteld dat je kort na middernacht geboren bent; dat herinner ik me nu, maar toen ik je die nacht schreef, heb ik er niet aan gedacht. Wat je me nu weer over Anny schrijft, vind ik het toppunt van griezeligheid. Je schrijft het zoo onbewogen, hoe is ’t mogelijk dat je dat verwerkt hebt! In die zomer dus, toen ik een angstig gevoel had hoe het gaan moest, heeft A. de ontzettendste tormenten doorgemaakt ― want iets anders kan dit toch niet beteekenen. Begrijp jij het? Uit de rust van je woorden maak ik haast op dat je het begrijpt. Ik begrijp het niet. Dat gevoel dat ik had, dat zij zich wilde uitwisschen (nooit is een ander woord hiervoor bij me opgekomen), had iets zachts, maar dit zweren van tot in de verste toekomst niet meer te maken te willen hebben met M.V. is van een beangstigende heftigheid, die me weer den doodschrik op het lijf jaagt dat we haar vermoord hebben. Denk niet, dat je voortaan, om me te sparen, dit onderwerp niet moet aanraken; ik wil graag alles zoo precies mogelijk weten en mijn geweten onderzoeken en boete doen. Gisteren viel me te binnen (dus vóór ik dit ijselijke tooneel van je vernomen had) of je tweemaal hetzelfde had gedaan in je leven (dat komt veel voor): onbewust, zonder nadenken, ontrouw plegen. In '16 jegens Pappie, die toen je grootste vereering was, en in '39 jegens Anny, die alles voor je was. (Dit staat mij dus misschien ook nog te wachten. Dat vind ik nièt erg, maar die andere keeren vind ik wel erg.)

Hier ben ik gestoord, ik weet niet meer of ik er nog verder iets over te zeggen had of niet. Het is nu half 2, we hebben dat ijselijke Violier-gedoe achter den rug. Zoo’n veel te lange avond met bal na. Een zaal vol oer-burgerlijke jongens en meisjes, die maar zitten te wachten dat ze straks kunnen gaan dansen. Wij hebben 4 liederen van Wolf gezongen (je kreeg (8 medewerkenden) 10-15 min. toegemeten) en het ging wel goed; het is alleen te kort om je te realiseeren wat je doet, het is alweer afgeloopen voor je er goed in bent. Engeljan heeft eenige van zijn gedichten gelezen en van Duinkerken ook. Hij heeft een auto-ongeluk gehad en heeft zijn rechterarm zoodanig gebroken dat het nooit meer goed komt. Een heel zielig gezicht, die vitale man, die ineens zoo oud geworden is. Maar heel roerend is het ook. Naar die danserij zijn we ook even gegaan, omdat we dachten dat we er wat te drinken zouden krijgen, maar toen dat uitbleef, zijn we naar huis gegaan en hebben heel gezellig zitten soupeeren; ik was bij uitzondering niet geïrriteerd door Engeljan.

Ja, L’histoire du soldat zal nu wel heelemaal onmogelijk zijn geworden. Ik vind je niet gauw hard, want ik ben het zelf niet minder in mijn muziekbeoordeeling. Wat Czerny aangaat, ik dacht dat het een historisch feit was, dat hij een fantastische vingertechniek had en alles enkele metronoomstreepjes vlugger speelde dan een ander.

Nu ga ik niet nog eens over de kanarie en dat dood-enge vliegwiel praten. Beter is het te gaan slapen. Morgen is het weer ijselijk druk. En ik begin ook geen enkele dierbaarheid meer met je want je bent allang, niet in mijn, maar in Morpheus’ armen.

Zaterdag.

Wat heerlijk dat je zoo naar de vogels kunt luisteren. In de stad merk je er zoo weinig van. Maar dat de lente al op komst is, had ik ook bespeurd. Al die jaren dat ik eens per week naar Laren ging, genoot ik tusschen het beroerde lesgeven door wel van de versch-bemeste akkers en alles wat je geleidelijk-aan zag uitkomen. Het leven in de stad is zoo idioot.

Lieverd, ik dacht dat ik even tijd had, maar ik kan het er toch niet afnemen: het is vandaag de dag van de lezing van Maas G.1 en het is altijd nog een heidensch werk (al kennen wij het klappen van de zweep) om het heele huis netjes te krijgen en de bladen met kopjes klaar te maken enz. Ik schei dus gauw uit, in de hoop dat ik vóór de laatste buslichting gelegenheid vind dezen "erop te douwen".2

Ik denk dat er een heele hoop te antwoorden is op den brief die vanochtend kwam (Prometheus), ik doe dat morgen.

Zooveel liefs als je maar wilt van

je

Thea

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA

  1. Bedoeld is H.G.J. Maas Geesteranus, een goede vriend van Diepenbrock.
  2. Uitdrukking die Diepenbrock gebruikte.