MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19460209b Matthijs Vermeulen aan Thea Diepenbrock

Matthijs Vermeulen

aan

Thea Diepenbrock

Louveciennes, 9-11 februari 1946

Louveciennes

9 Febr. 46. 's avonds

Liefste, Dierbare,

Het moet je geen verdriet doen, geloof ik, dat je moeder je niet alles gezegd heeft, en je moet het ook niet wijten aan onopenheid dat zij je het kenmerkende verzwegen heeft, en je de waarheid vertelde zonder haar te accentueeren. Dat was niet noodig. Wanneer ik me die scène voorstel tusschen jullie, zooals ik ze beschrijven zou in een roman, dan schijnt 't me zelfs onmogelijk dat zij zich niet beperkte tot een elementaire samenvatting van wat er gebeurde. De biecht, welke zij je deed, was in beknoptheid reeds pijnlijk genoeg voor haar, hoe verzoenend je haar ook aanhoorde. Meer kon je niet vragen. Het was ook ondoenlijk. Het herkenningsteeken dat een passie geheel afstierf, of met geweld wil afsterven, is juist, dat men er niet meer over spreekt, dat men er zelfs in zijn eigen binnenste over weigert te spreken. Want vergeet niet dat men er nooit in slaagt om een passie waaraan geluk verbonden was te haten en dat men slechts kan probeeren haar te haten door te trachten haar uit te wisschen. De hééle waarheid kon je niet vergen, want zijzelf mocht die heele waarheid niet meer weten, en dus niet herdenken. Kun je zeggen: ik heb toen iets verscheurends gehoord, – en het niet wederom hooren en wederom verscheurd te worden en je bekoord te voelen door de verscheuring? Ik ben misschien de eenige die begrijpen kan wat zij geleden heeft; zelfs nog tijdens die biecht.

Hetgeen mìj betreft is geheel anders. Ik was jonger; zonder ervaring; zonder ontgoocheling; wel niet oppervlakkig, doch door zulke antecedenten veel oppervlakkiger dan zij, want als de wonde ook mij trof, mij kon ze niet zoo diep treffen, bij mij was ze herstelbaar, omdat ik het leven voor mij had, en ook omdat, toen wij dat een-jaar-pact sloten, zoo'n verdrag voor mij, (die nog zoveel leeren moest, zelfs die wreedheid daarvan), kon meenens zijn in mijn onervarenheid, maar dat niet kon zijn voor haar. Ik heb dit later pas gezien. Ook in haar herinnering moest het gebeurde veel dieper branden dan in de mijne. Ik kon me nog doen wennen om objectief aan haar te denken. Maar zij? In dat jaar heeft zij slechts één enkel zwak oogenblik gehad omdat de tijd vervloog. Maar daarna? na die scheiding? Zij heeft dat allemaal overwonnen. Het was voor mij gemakkelijker. Maar hoe dikwijls heb ik medelijden met haar gehad.

Je vraag of ik me denken kon dat het geval voor jou een moeilijkheid beteekent onthield ik wel, doch ik wist er geen raad mee. Want ik wist niet waarop die moeilijkheid berustte. Als 't echter alleen de gedachte is "zo deed hij 't ook met moeder", dan heeft ze geen reden. Dan is ze alleen maar een idee, een intellectueel concept. Ikzelf immers kon dat niet eens denken met grond. Wijl alles zoo lang geleden is dat er in 't feitelijke geheugen geen sporen overbleven. (Ik zou je dan veel beter kunnen verwarren met Anny en zelfs dit lijkt me uitgesloten.) Wijl elk dezer drie liefdes mij op geheel verschillende wijze, èn psychisch, èn physisch, doet reageeren, resonneeren. Omdat ik mij dat dus niet kan denken, begrijp ik ook niet hoe jij 't kunt denken. Doch al denk je dat, ik vind niet dat die gedachte je behoeft te storen. Wanneer je niet van je moeder hieldt, ja. Maar gelijk je van haar houdt, neen. Als je niet van je moeder hieldt, dan zou dit elk gevoel dat je voor me hebben kunt, vertroebelen. Maar zooals je van haar hieldt, zie ik in de mogelijkheid dier gedachte eer iets liefs, althans geen zweem van leelijks.

Zooals ik je al zei heeft het geduurd tot en met 25 Dec. Geen dag vroeger of later zijn wij gescheiden. Het verhaal over het heftig ingrijpen van je vader is een puur verzinsel. Je moeder en ik zijn tweemaal in Brabant geweest, begin Aug. en eind Aug., doch je vader heeft ons nimmer nagereisd. Je vader heeft met mij over het gebeurde ook nimmer gesproken en wij zijn dien ganschen herfst en winter goede vrienden gebleven. Ik zou me ook nimmer van je vader gescheiden hebben als ik me niet van je moeder had moeten scheiden. Alleen uit wat er in de eerste maanden van 18 tusschen hen voorgevallen is (doch daar weet ik niets van) kan ik een verklaring vinden voor een verbittering tegen mij, waarvan hij aan mij nooit blijken gaf. Doch dat was mijn schuld niet meer. Het moet voor je vader ook wel hard zijn geweest een vriend te verliezen. Wij hebben alle drie geboet.

Het is twee uur geworden. Je bent allang in je bed, hoop ik. Slaap goed, liefste.

Zondag 10 Febr. 's middags

Meermalen verbaasde het me geen enkel werkelijk berouw te voelen over het gebeurde, en ook jou zal 't misschien verwonderen mij dit te hooren zeggen. Omdat ik dikwijls nog wroeging heb over een ruw woord, toegevoegd aan Anny, over menige andere daad in mijn leven, welke ik afkeur, kon ik dat zonderlinge ontbreken van gewetensknaging niet op rekening zetten van ongevoeligheid bij mij of van amoraliteit, en moest ik me een betere uitleg zoeken voor die gewaarwording van innerlijke gerustheid. Ik heb me dit besef langzaamaan kunnen verduidelijken en motiveeren door de volgende redeneering: Alles geschiedde, en ik raakte in een tragische verwikkeling, alvorens ik het wist en zelfs zonder dat ik 't wist. Weken, en maanden nog, na dat portiersraampje in den trein naar Utrecht, was ik in een toestand waarvan ik me nauwlijks rekenschap gaf en niet de geringste verantwoording vroeg. Toen ik in den herfst 1917 tot een begin van bewustzijn terugkeerde en de situatie met al haar oorzaken en gevolgen ging overzien bemerkte ik hoe langer hoe duidelijker dat ik slechts een kleine, ofschoon noodzakelijke, onmisbare factor was geweest van het onvermijdelijke. Alles was geschied met de regelmaat, de logica van een klassiek drama. Mij terugverplaatsend naar den aanvang zag ik, dat de diverse tooneelen, bedrijven, en zelfs de karakters der handelende personen, geordend waren als door de hand van een hoogeren regisseur. Of ik wilde of niet, ik kreeg mijn rol te spelen. Ik had die rol niet gewenst; zij werd mij gegeven; ik was erdoor overrompeld om zoo te zeggen; ontsnapping was, retrospectief beschouwd, ternauwernood denkbaar. De regisseur had mij noodig voor de verdeeling van licht en schaduw. Maar geen enkele schaduw maakte ik opzettelijk; nog minder heb ik ze aangedikt. Ik vermoedde niet eens dat ik schaduwen maakte. Den avond van den tweeden Pinksterdag 1917, terwijl ik zat te componeeren, bezocht je vader mij onverwacht in mijn huis. Wij praatten als vrienden; en hij zei me niets. In Augustus, te Laren, speelde hij die compositie als van een vriend. Hij liet me nimmer gissen dat hij leed had. Alles moest blijkbaar zijn gelijk het was. Maar zoodra ik merkte dat hij leed, werd mijn rol mij onverdraaglijk. (Je moeder had mij verteld dat hij onze geschiedenis geschreven had aan Jan Veth.) En voor zoover de regisseur de ontknooping overliet aan mij heb ik uitsluitend gedacht aan je vader. Het was jammerlijk dat juist ik werd aangewezen voor dat drama. Ik zou me daarover echter eer willen beklagen dan berouwen.

Ik heb 't je nooit gevraagd: maar hoe denk jij eigenlijk dat ik mij moet zien in deze tragedie? En in hoeverre strekt de verzoening die je tot stand bracht zich uit tot mij?

Het kostte me moeite dit te schrijven; het is weer laat geworden.

Dors bien, ma petite Théa.

11 Februari

Maandag

Mijn liefste, mijn dierbare, ik ben blij je al dit voorafgaande te hebben kunnen zeggen. Ik voel me nu in evenwicht, "in het reine". Je ziet, ik behoef geen pseudonieme hoofdletters meer te gebruiken. Ik heb een heerlijke, en teedere, sensatie van opluchting, bevrijding.

Dezen morgen je brief van 7 Febr. Leuk je visite bij mijn zuster. Ik heb haar en mijn moeder veel verwaarloosd, niet gegeven wat ik zoo gemakkelijk had kunnen doen, en verwijt 't me dikwijls.

Liefste, mijn dierbare vrouw, als je het ontkiemen, den groei, de evolutie der sneeuwklokjes had gadegeslagen, geobserveerd gelijk ik, dan zou je me niet verdenken van voorbarigheid! Reeds weken te voren annonceert de bloem zich aan de punt van het licht-groene sprietje als een klein, wit, fijn stipje, en het klokje dat bengelt aan een zeer dun, tenger draadje heeft veel tijd noodig om zich tot volwassenheid te ontwikkelen.

Houdt jij van coïncidenties? Zoodra ik je brief gelezen had ben ik naar den tuin geloopen om mijn bloeiende sneeuwklokjes te inspecteren.

Ik heb ze geteld, zorgvuldig geteld, minutieus herteld. Raadt-je hoeveel ik er vond? Neen, je kunt 't niet raden. Ik vond er, "op den kop af" 38. En ik zweer je bij onze eeuwige ziel, dat ik je geen fantasie opdisch, maar dat ik je de exacte waarheid zeg, en dat er dit jaar niet méér zullen zijn dan 38. En "tot op zekere hoogte” is dit 38 nog "toeval". Want in December vond ik op den grond een paar bolletjes welke ik in de aarde pootte, en die zoo lief waren om te bloeien. Hoe zou me dit kunnen ontsnappen? En hoe zou ik daarbij niet huiveren, met dankbaarheid, en met beschroomde verrukking?

Als je in God gelooft, die voor de musschen zorgt, en zonder wiens toestemming geen haar van je hoofd valt, dan moeten jij en ik ons wel au sérieux nemen, ofschoon wij bedeesd, schroomvallig, verlegen, een beetje bang zijn, gelijk twee kinderen, tegenover dit rechtstreeksche contact en verband met God. Wij moeten in vervoering eraan wennen.

In diezelfde vervoering luisterde ik naar je, kwam ik naar je toe, en druk ik je nu aan mijn hart, aan jouw hart van je Matthijs.

Vanochtend dien zang der eeuwen beëindigd, de eerste helft van 't boekie.

Het was niet héélemaal een "blauwe brief" welke je zag bij mijn zuster!! Slechts een blauwe enveloppe waarvan ik altijd een beetje te veel heb!

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA