MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19460209 Thea Diepenbrock aan Matthijs Vermeulen

Thea Diepenbrock

aan

Matthijs Vermeulen

Amsterdam, 9-10 februari 1946

9 Febr. '46

Lieve Matthijs, vannacht heb ik voor 't eerst van je gedroomd. Ik kwam niet met den trein, ik kwam te voet van Marly. Onderweg dacht ik: hij zal het wel gek vinden, dat ik daar al 10 dagen ben en nu pas kom. Enfin, ik zou wel zien hoe ik me daar uitredde. Toen je me zag aankomen, had je een heel uitgestreken gezicht en je stond op 't punt om – zooals in '39 – "dag mejuffrouw" tegen me te zeggen. Maar ik moest van die uitgestrekenheid niets hebben, was eerder uitgelaten en, daardoor aangestoken, zei je toen toch maar: dag Thea. Je dochter, in een snoezig bruin manteltje met een pellerientje en een bruin baretje, wilde me wat aanbieden: d'abord parceque vous êtes fatiguée, ensuite… Maar ik onderbrak haar en zei dat ik heelemaal niet moe was, en nadat ik haar kleeding en jouw leelijke, mij onsympathieke, maar degelijke, zwart gabardine regenjas geprezen had, ging zij uit. Wij liepen toen in een breede, loodsachtige gang met een gewelfd dak en ik gaf je een zoen op je wang. In antwoord daarop ging jij mijn heele gezicht bedekken met kleine zuigzoentjes (zal ik maar zeggen) en je zei: nu jij. Ik moest dat ook doen, zie je, maar ik zei: dat kan ik niet. – En daarmee was de droom uit.

Er is geen brief van je vandaag. Heel jammer, schon an und für sich, maar ook omdat ik dat tegenwicht moet missen tegen een gevoel van onbehagen, waar ik tracht niet op te letten, maar dat er toch is als gevolg van het gesprek met H.E. Hij is plotseling heelemaal afgekomen van den opzet waar hij jarenlang illusie in heeft gehad. Een groote moeilijkheid, die ik ook voelde, maar waaraan ik maar liever voorbij zag, hopende dat er nog een oplossing voor te vinden zou zijn, was de omvang van het boek: het werd veèl te dik. Behalve de briefcitaten en alle data van gebeurlijkheden, wilde hij ook alle artikelen – gedrukte en ongedrukte (d.w.z. niet herdrukte) – erin opnemen en uittreksels uit recensies. Dat werd te veel, dat was ons allang duidelijk, maar ik hoopte door herhaald overlezen van de copy steeds meer te kunnen schrappen, zoodat wij toch aan het systeem van: het boek schrijft zichzelf (waar ik voor voelde, omdat ik H.E. niet in staat achtte een boek over Pappie te schrijven) konden vasthouden. H.E. gelooft daar niet meer in, ziet de omvang, in dezen opzet, als een onoverwinbare moeilijkheid. Daar komt nog iets anders bij: door de briefcitaten is het boek in zoo sterke mate een roman geworden dat de lezer zeer geneigd is al de rest over te slaan. Ik heb dat zelf gemerkt, toen ik een boekje over Villiers las, waar ook nogal wat recensies in afgedrukt staan: ik sloeg ze over. Een tijdje geleden heb ik die ervaring aan H.E. meegedeeld en dat is hem ook in 't hoofd blijven zitten. Bij het lezen van de getikte copy (er is iemand gestadig aan het tikken geweest en die was nu tot '95 gekomen), heb ik zelf ook gemerkt dat ik de artikelen (van A.D.) niet las. Nu ben ik niet heelemaal een maatstaf, want ik ken de artikelen en de lezer van het boek niet (de meeste tenminste niet) en je mag dus aannemen dat hij geïnteresseerd is in zoo'n artikel, waarvan hij het bestaan niet kende. Maar toch. Ik ken de briefcitaten ook en die lees ik wel met graagte over, weliswaar omdat ik die critisch lezen wil, zien of er nog wat uit kan, terwijl de artikelen integraal opgenomen zouden worden –maar toch. Ook de vrouw van H.E. is het zoo gegaan: ook zij las alleen de brieven en daarvan nog het liefst de lange citaten. Zoo is H.E. dus op het idee gekomen dat het systeem niet deugt. Ik moet zeggen dat ik het bewonderenswaardig vind, zooals hij van zijn jarenlange illusie afgestapt is en zich in een nieuw plan zit in te denken. Het is toch een afgrond waar je in kijkt, als je zooiets ineens verwerpt. Wat ik heb gedaan: mijn oogen sluiten voor de bezwaren en maar hopen dat die nog uit den weg te ruimen zouden zijn, is veel gemakzuchtiger. Mij kost het nu veel moeite om het oude plan op te geven; want wat is het nieuwe? Een aparte uitgave van alle artikelen, een aparte uitgave (in 2 deelen) van de brieven (niet allemaal, maar alleen de belangrijkste in hun geheel; en hoe gegroepeerd? chronologisch of naar de destinataires? geen antwoorden van de andere menschen) en dan een gewone biographie: 1 Het leven. 2 De werken., geschreven door H.E. Er is iets heel geks in om 10 jaar lang deze allergewoonste oplossing van de hand te hebben gewezen en daar nu ineens op aan te sturen. Je maakt zoo'n gek figuur tegenover jezelf, en dat vind ik het knappe van H.E., dat hij daar geen been in ziet. Nu heeft hij vroeger natuurlijk altijd gedacht: "een biographie schrijven kan ik niet" en daarom zei hij altijd: "er komt geen letter van mezelf in". Die zelfkennis vond ik prijzenswaardig. Intusschen heeft hij zich nu verschillende jaren zich zoodanig met het gegeven materiaal bezig gehouden dat hij nu waarschijnlijk denkt het wèl te kunnen. En hem regelrecht in zijn gezicht te zeggen: "H.E. dat geloof ik niet", is heel moeilijk. Met andere woorden: als aan het andere plan wel terdege moeilijkheden verbonden waren, hieraan zijn ze ook. Ik heb er niet veel illusie in; mijn rol is ook eigenlijk uitgespeeld nu, want die keuze van de brieven is niet zoo vreeselijk moeilijk en dat kan ik ook wel aan H.E. overlaten eigenlijk. Daar zit ik dus nu en weet nog niet goed wat ik ervan vind. Ik heb niet, zooals ik schreef, 10 jaar voor niets gewerkt, want er moest ontzettend veel voorbereidend werk gedaan worden en ik heb H.E. ingewerkt, wat ook gebeuren moest. Maar heel veel overbodig geworden werk heb ik toch wel gedaan.

Zondag.

Zeg, het is wel opvallend dat de Onnen's ons niet genoemd hebben. Hoogstwaarschijnlijk hebben zij op ons hooren afgeven, denk je niet? Hebben zij "Sanders-en-van Lier" (altijd in één naam uitgesproken) beklad? Wij worden daar altijd achteraan genoemd. Wij worden strijk en zet met de zuivering geïdentificeerd, waar we niets mee te maken hebben. "Los en luchtig" had ik jou wel eens willen zien, ja, het zou me zeker wel bevallen hebben – waarom deed het jou dat niet?

Over mijn hulp aan jullie moeten we het nog verder hebben, in verband met dien "toon" dien ik zou hebben moeten willen hooren. Je vond het niet prettig dat ik het alleen uit barmhartigheid gedaan zou hebben, ik heb er toen aan toegevoegd dat jouw liefde voor Pappie's muziek voor mij wel een drijfveer geweest zou zijn. Dat is je nog niet genoeg. Nu kan ik natuurlijk verder gaan en zeggen: er was sympathie bij mij voor jou aanwezig. Want als je menschen in nood ziet en je voelt niet voor ze, dan maak je je allicht ervan af door te zeggen: die moeten maar door hun eigen vrienden geholpen worden. Ik heb je wel eens verteld, dat bij J., die, doordat ze wat ouder was, in '16-'17 veel meer geleden heeft dan ik, een wrok tegen je leefde, die nu overwonnen is, maar die dat b.v. in '39 nog niet was. Van kind af aan kon ik het goed met je vinden en jij was op mij ook meer gesteld dan op J.: ik klom tegen je op en speelde met de voetbal, die we van je gekregen hadden en toen je een keer in Laren was, schopten jij en ik ertegen en er was tusschen ons tweeën een soort verstandhouding die er tusschen jou en J. niet was. Toen ik later je recensies las, was dat een voortzetting van de sympathie die er al in mij was en de wrok tegen je kon ik gemakkelijker overwinnen dan J., niet alleen omdat hij minder aanwezig was (door dat verschil in jaren, dat me de verontwaardiging minder sterk heeft doen voelen), maar ook doordat ik met Pappie en met alles wat er over hem geschreven was, me zooveel meer had bezig gehouden dan J. en dus al meer verwerkt had. Toen ik in '39 naar je toe ging, was het uit nieuwsgierigheid, om te weten te komen of jij nog brieven van Pappie had en hoe jij tegenover hem stond en of je nog anecdotes te vertellen had, uit nieuwsgierigheid dus, maar ik ging zònder wrok en mèt sympathie. Al deze dingen, die ik nu nuchter uiteenrafel, zou je misschien kunnen onderbrengen in jouw formuleering: dat ik "in dit houden-van een zekeren toon gehoord had, dien ik bij niemand anders hoorde" en misschien zelfs dat er "een obscure stem in mij was die mij zei: deze toon heb ik altijd gehoord en altijd willen hooren". Het daaropvolgende: "ik wil hem opnieuw en altijd hooren" wordt moeilijker, want als we terugkeeren tot de nuchtere werkelijkheid – hoe was het dan in '41? De c.d.f.-vriend en Peter waren beide in mijn gedachte. Moeder had wel gewild dat ik het met Peter maar ondernam, dat had zij een paar dagen voor haar dood nog te kennen gegeven, en de c.d.f.-vriend had zich zoodra zijn huwelijk mis ging en terwijl wij geen contact meer hadden, weer tot mij gewend – dat stemde tot nadenken. Dit eenerzijds. Anderzijds, hoe kon ik "opnieuw en altijd" een toon willen hooren, waar ik niet het minste recht op had, tenzij vriendschappelijk? En hier kom ik op wat ik laatst inderhaast al schreef: ik heb nooit iets gewild voor de toekomst. Je dochter wil haar geluk, Roland is egoïst, d.w.z. hij wil eveneens zijn geluk, "dat mag, dat moet", dat is vitaal; ik heb daar nooit de krachten voor gehad, ik heb het leven altijd maar zoo genomen als het kwam, uit bescheidenheid en uit gemakzucht en omdat het goed was zooals het was. Ik heb mijn moeilijkheden natuurlijk ook wel gehad, maar vergeleken met andere menschen in niet groote quantiteit, ik was gelukkig, ik was in harmonie met mijn omgeving en er was dus nooit aanleiding om ergens anders vandaan mijn geluk te willen. Al mijn aarzelingen ten opzichte van ons tweeën zijn hieruit te verklaren: ik moet nu een beslissing nemen, ik moet iets willen, dat heb ik nooit eerder gedaan, ik heb altijd passief geleefd. (En ook nu, echo zijnde, doe ik dat.) Begrijp je nu dat ik onmogelijk uit mezelf aan je kon schrijven dat ik "opnieuw en altijd dien toon wilde hooren"? En als ik het jou hoor zeggen, dat ik dan mijn hoofd schud en zeg: "nee, zoo is het toch niet"? Schrijf je nog eens terug of het duidelijk is? Ik wou dat je het niet rangschikte onder mijn negativisme, begrijp je?

Ik ga een verkorte Marsyas-suite (je kent het eeuwige gehannes daarmee!) hooren; van Beinum gaat ermee op reis en durft de lengte niet aan, het orkest heeft geprotesteerd en gezegd dat het een onmogelijk stuk is om een vreemd publiek voor te zetten…

Nu gauw nog even een stukkie over een piano-avond van gisteren schrijven, dat ik het aan Paul [Sanders] mee kan geven.

Waar ben je? Geef me je zegen voor het akelige stukkie en vergezel me dan.

je Thea

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA