MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19460203a Thea Diepenbrock aan Matthijs Vermeulen

Thea Diepenbrock

aan

Matthijs Vermeulen

 

Amsterdam, 3 februari 1946

 

3 Febr. '46

Lieve Matthijs, ik vond het toch ongezellig ineens dat ik geen cadeautje voor je had en toen dacht ik: wat kan ik in een enveloppe stoppen? Moeder had in dit dingetje een portretje van Tante Cécile, maar zij droeg het nooit, en wij hebben het ook nooit gedragen, het is te klein – het lag altijd in een doosje. Het viel me te binnen en het is eigenlijk zoo snoezig gemaakt; misschien stop jij het in een of andere zak. Ik had er een portretje van Anny in willen doen – ik weet niet hoe me dat zoo in mijn hoofd kwam – maar er was er geen klein genoeg.

Zooeven heb ik aan J. een mopje verteld, zooals de collega's ze met mij maken, en J. zei dat ik het jou moest vertellen, omdat je eraan wennen moest. Het was zoo: Tiggers (ken je hem? vroeger in Utrecht, nu aan het Handelsblad) zegt tegen Krop (vroeger aan het Volk, nu Amsterdamsch Dagblad, een nieuwe krant, voortgekomen uit Radio Oranje): "wat heb jij met haar gedaan? ik denk: wat voor jonge man zit daar, het lijkt wel Thea met d'r vrijer." En Krop: "wie zegt je dat het niet zoo is?" Onderwijl dat ik het je nu vertel, heb ik ineens bedacht dat je er niet aan hoeft te wennen; ik heb dat ook altijd gedacht, net als J., omdat die vriendjes nu eenmaal gewend zijn zoo met me om te gaan, en jij je toch niet elke keer zou kunnen gaan opwinden; maar ik heb nu bedacht, dat als die mannen eenmaal weten dat ik van jou ben, ze die mopjes niet meer tegen me zullen maken en dat jij dus heelemaal niet eraan zult hoeven te wennen! Wat gek dat ik zóó bachelor-achtig ben dat ik daar niet eerder aan gedacht heb! Goed dat ik het, op J.'s bevel, schreef, anders was ik daar nooit op gekomen. De eenige die dus zal moeten wennen is Thea, die de mopjes niet langer te hooren zal krijgen…

Het is vandaag de verjaardag van mijn vriendin Betsy. Dat is een dochter van den ouden Winkler, een rechtschapen, goed wezen. Toen zij jong was, was zij haar leeftijd vooruit. Zij is drie jaar jonger dan ik en het ging heel goed tusschen ons (in den tijd dat ik Suus kwijt was); later is zij stil blijven staan, vooral sinds haar huwelijk en ik geen behoefte meer om haar te zien, maar er is een band overgebleven met haar, omdat wij eenige jaren heel intiem zijn geweest. Uit Weenen schreef ik haar iedere week heel uitvoerig, alles, en wij philosopheerden over tal van onderwerpen. Schriftelijk heb ik [er] altijd meer aan gehad dan mondeling. Zij heeft t.b.c.-aanleg en als zij dan weer eens een tijdlang liggen moest, dan bloeide de vriendschap, die sinds dat huwelijk wat verloopen was, wel weer eens wat op, want dan vond zij het gezellig als ik geregeld wat schreef. – Gelukkig hoefde ik er (wegens ziekte van haar man en kind) niet heen, want ze woont heelemaal op de Pr. Hendrikkade, heel leuk in een oud huis met uitzicht over het water, maar heidensch cer zonder tram of fiets.

Lieverd, ik moet nog een rot-stukje schrijven over een monsterlijk trio (het is nu ½ 8) en dan moet ik straks nog naar een liederen-avond. Daarover hoef ik niet te schrijven, ik moet er alleen maar even me vertoonen en ik vind er Sanders, aan wien ik mijn stukje dan meegeven kan, zoodat ik morgenochtend niet naar Het Parool hoef. Nu uitscheiden dus met het gewauwel. Ik zit de laatste dagen dikwijls te denken aan A.: dat het toch ook tegenover haar ruil met Josquin vreemd is dat zij zich zoo verwaarloosd heeft. Kan jij dat verklaren? Wees innig omhelsd door

je Thea

 

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA