MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19460129a Thea Diepenbrock aan Matthijs Vermeulen

Thea Diepenbrock

aan

Matthijs Vermeulen

Amsterdam, 29 januari 1946

29 Jan. '46

Liefste, vanochtend waren er wèl twee, en gelukkig maar, want ik keek gauw wat er boven den laatste stond en toen ik niet meer Lieve Thea, maar wat anders zag, was ik gerustgesteld! Gisteren dacht ik dat ik het me niet aangetrokken had, d.w.z. dat het me niet zenuwachtig gemaakt had, maar vanochtend merkte ik dat ik als nooit te voren op de post wachtte, dat ik irritabel was, en vanmiddag was ik doodmoe – dat moet toch allemaal het gevolg van deze nieuwe crisis zijn geweest. Ik kon na het middageten wat gaan rusten en heb in bed een heerlijk gevoel gehad alsof ik bij je was, je armen om me heen, ik dicht tegen je aan en heel af en toe eens een zoentje tusschendoor, bij wijze van toeval haast – de hoofdzaak was de rust van door je vastgehouden te worden. J. is naar Utrecht en ik heb dus mijn avond alleen, zooals ik er die 3 weken tamelijk veel gehad heb (daardoor heb ik je te veel overstelpt met lange en zware brieven) en die wel heerlijk waren. Dit verlangen, dat ik vandaag naar je heb, heb ik nooit eerder gehad. Ik vond het wel een gezellig idee dikwijls om me naar jou toe te verplaatsen of jou hierheen te halen in gedachten, maar over het algemeen was ik toch met je brieven volkomen gelukkig. Nu vandaag is het verlangen zoodanig dat het me een beetje kwelt. Ik hoop dat het weer ophoudt, want ik kan zoo weinig hebben, ik ben dadelijk ziek (niet ziek, maar slap, daar kan je niets aan doen, liefste, een gestel is een gestel, ik moet zien lichamelijk en geestelijk binnen mijn grenzen te blijven, dan gaat het best.)

Ben je een beetje blij met mijn kwellinkje? Heb ik dit nu gedetailleerd genoeg beschreven? Het verbaast me dat je me over de "scherts" nog zoo de les leest, want ik kan me niet herinneren dat ik me in den laatsten tijd daaraan te buiten ben gegaan. Dat vervelende bed, dat ons nu al zoo lang dwars zit, was toch heel gewoon ernstig geschreven. Als je rustig had nagedacht, had je de suppositie van het "ergste" oogenblikkelijk kunnen wegschuiven, want je weet dat wat jij meent met het "ergste" voor mij geen enkele aantrekkingskracht heeft. Niet minder verbaas ik me over die "misleidende omwegen": als jij een praatje met den facteur maakt en hem zijn Nieuwjaarsfooi geeft, is dat dan voor mij een misleidende omweg op onzen liefdesweg?! Het kon ook een vrouwelijke postbode zijn – misschien zit er wel een juffrouw aan het loket waar je je postzegels koopt, en zeg je daar nooit iets aardigs tegen? Met zulke dingen zullen we, geloof ik, eeuwig moeilijkheden houden, zou het niet? Zoo'n flauwe flirterij met een fotograaf heeft toch niets, maar dan ook heelemaal niets om 't lijf, en ik beschreef dat toch niet in eenig verband met jou, toch alleen maar om het plaatje te expliceeren? Ben jij misschien achterdochtig? Ik wou dat ik zulke dingen eens en vooral weg kon vegen. In je akeligen brief van Donderdag zeg je dat ik van het begin af aan in onduidbare woorden gesproken heb: neem je dat terug? Ik vraag me af of jij niet te veel hebt willen duiden, er viel niets te interpreteeren, ik schrijf de dingen, voor zoover ik weet, altijd precies zooals ze zijn – als je er maar niets achter zoekt, ben je klaar, heusch waar. Daarom kunnen we ons natuurlijk nog wel eens vergissen of iets niet goed begrijpen, dat spreekt vanzelf. Ik heb ook wel eens gedacht: "waarom moet ik hem alles uitleggen, waarom wil hij niets begrijpen", speciaal in het Peter-geval. Ik heb daar lang over heen en weer gezeurd, omdat ik vond dat je je niet genoeg in de positie van een emigrant had ingedacht en wat lichtvaardig veroordeelde, dat was menschelijk, omdat de heele zaak je antipathiek was, maar "allzu menschlich" willen we niet zijn, wel? ik vond dat ik van jou wat meer kon eischen. Omgekeerd heb jij mij over jou en E. ook een heeleboel moeten uitleggen. En ik ben nog niet klaar met mijn vragen daarover! Ik begrijp n.l. niet hoe je uit hetgeen ik je stuurde hebt kunnen opmaken dat wat jij in 1917 deed, goed was. Dat het goed was dat je het in 1917 met Moeder uitmaakte, bestond daaromtrent dan nog aarzeling bij jou? Je hebt dus hieruit gelezen, vermoed ik, dat deze twee zielen, die van A.D. en E., voor elkaar bestemd waren. Maar hoe is nu verder je gedachte gegaan? Het heele geval '16-'17 is zóó ontzettend erg voor Pappie geweest, dat hij er nooit over heen gekomen is; pas in zijn laatste ziekte is alles goed geworden tusschen hen tweeën. Ik begrijp dus niet wat je bedoelt: er was toch geen sprake van het nog te continueeren in 1917? Dat was toch tegenover A. een onmogelijkheid? Het is zeker erg dom dat ik het niet begrijp, maar wil je me helpen het wel te begrijpen?

Het is heel gek om te zeggen, maar ik ben blij dat ik je gedwongen heb tot deze uitspraak over je dochter, want ik had altijd het vermoeden dat het zoo was en het is altijd prettig om te zien dat je je niet vergist hebt, zelfs al zou het, algemeener gezien, beter zijn je wèl vergist te hebben. Ik had n.l. een vermoeden van haar zelfzucht. Tegen J. heeft zij gezegd, dat jullie opvoeding naar niets geleken had, dat jullie je kinderen nooit tot iets gedwongen had en dat zij en de jongens niets geleerd hadden. Zij heeft dus bepaald grieven tegen jullie en misschien meer speciaal tegen haar moeder. Ik dacht dat al eerder, omdat zij uit zichzelf zoo weinig bereid was A. bij te staan als zij zwak was (Josquin moest haar toch eens een keer bezweren om terug te komen.) Ik heb nooit begrepen hoe je haar niet bigot kon noemen: vallen die missen en novenen onder het begrip pieus? Ik vind het ijzig, zooals je over haar schrijft. Achter dat "vrijheid, blijheid" en "wij stellen 't samen uitstekend" moet toch een heele hoop verdriet zitten – of is dat niet zoo, leefde je zóó heelemaal in A. dat deze afwezigheid van innige verbondenheid met je dochter je nooit gekweld heeft? Heb je met A. nog wel eens contact? Laatst viel me te binnen of die 24ste Juli, toen zij je het laatst physiek verscheen, ongeveer samenviel met wat ik schreef over het dagboek, dat je den eersten schok gaf: dat ik het graag samen met jou zou willen lezen. Ik heb zoo'n slecht geheugen, maar ik dacht ineens of dat misschien eind Juli geweest was en of ik haar daarmee misschien verdreven had. Wat noem je je "ongelijk, dat A. reeds lang bespeurd had"? Wat zou het mooi geweest zijn als je over dien trots had kunnen heenstappen en er met haar over gesproken had.

Fijn dat je zoo opschiet met het boek. Het latere is niet zóó moeilijk, denk je wel? Wel ijselijk afgegraasd, dat wel.

Tendrement ta Théa. Sincèrement ta Théa!

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA