MATTHIJS VERMEULEN

Componist, schrijver en denker

19460119b Thea Diepenbrock aan Matthijs Vermeulen

Thea Diepenbrock

aan

Matthijs Vermeulen

Amsterdam, 19 januari 1946

19 Jan. '46

Lieve Matthijs, ik heb in de "Kroniek" zitten werken, zal er je wat van overschrijven:

1 Jan. '94 A.D. aan E.

Ik ben met een zeer bedrukt hart hier aangekomen, denkend voortdurend aan je hoe je daar stond bij het raam en verdriet had en ik voelde een groote schaamte en verdriet dat ik je iets had gevraagd dat je zooveel moeite scheen te kosten, en het gevoel wat ik had op de 7de December kwam weer terug met mijn vrees of ik het wel was die je gelukkig kon maken, dat gevoel dat ik je toen bekende en dat mij gelukkig sints dien dag op enkele korte momenten na zoo heerlijk verlaten heeft. Maar terwijl ik voortdurend gisteren met bezorgdheid aan je dacht of je geen verdriet zou hebben, kwam weer de hoop terug dat zooals je zoo heerlijk schreef de wijding aan onze liefde niet zou ontbreken en die is ook voor een goed deel de opoffering. Nu is dit mijn angstige vraag aan mij zelf, kan ik met mijn moeder (en voor een deel ook mijn vader, met wien ik medelijden heb) breken, zou ik dat kunnen verdragen op den duur. Want dat zou het zijn. Ik geloof het niet en ook niet, dat ik mij geheel van het Katholicisme zou kunnen losmaken, wat zooals ik je wel eens zeide mij in het bloed zit, en wat ik hoopte dat je niet antipathiek zou zijn, om het gevoel dat je voor mijn Katholieke muziek hebt.

4 Jan. dagboek van E.

In de diepste ellende schrijf ik weer. Alle gewaarwordingen van pijn, van vreugde, angst en geluk heb ik doorloopen in deze laatste weken. "De kinderen Roomsch", zoo is de eisch. O God, how can I bear it! Cirkels, cirkels, cirkels, breken met zijn moeder of met mij, breken met hem of met mijn heele verleden. Opoffering zal de wijding van onze liefde zijn, zei hij, kan ik dan mij-zelf, mijn denken, mijn verleden niet opofferen aan hem? maar mag het, o God, mag het. Neen, neen, geloof ik, o ik weet het niet meer.

20 Febr. A.D. aan zijn ouders

Van de familie de Jong v. B. en D. kan ik u niet veel vertellen, dan dat zij als altijd heel lief voor mij zijn. Het overige moet u aan den tijd overlaten. Elsa heeft gezegd dat zij wat de religieuse opvoeding der kinderen aangaat het aan mij overliet, en in hoeverre dit van invloed zal zijn op het overige is nu nog niet te zeggen en kan ook zoo spoedig niet worden uitgemaakt. Ik hoop, daar zij zooveel van mij houdt, dat dit terecht zal komen.

4 April dagboek van E.

Fons had pas brieven van huis gehad, waarin er naar onze verhouding gevraagd werd en de wensch werd uitgesproken dat ik tenminste zijn geloof bestudeeren zou, in de naïve overtuiging dat ik het dan ook wel alleenzaligmakend zou vinden, en Fons werd geagiteerd in hooge mate en doodmoe van de onzekerheid. Ik schreef hem dat ik bij hem zou komen om hem mijn plan voor te stellen: ik wou zelf naar Münster gaan om de zaak in orde te brengen, overtuigd dat ik veel beter de knoop bij vreemden door kon hakken dan Fons bij zijne ouders. Maar het centrum van mijn angsten werd ineens verplaatst, wij hadden eene geweldige explicatie, en hij zei: "O kindje, hoe zijn wij toch van zulke uitersten bij elkaar gekomen?" Hij voelde zich mijlen van mij weg, niet het geloof van zijne ouders stond tusschen ons, maar het zijne, zijn eigen angst om door mij datgene te verliezen waarvan hij tot zoolang geleefd had, het is de gefolterdste ure van ons samenzijn geweest, beiden waren wij heftig en opgewonden, wij voelden hoe nauw wij verbonden waren en toch wilden wij ons losrukken. Uren gingen om, eindelijk vroeg ik Fons om wat voor mij te spelen nadat wij beiden in een andere hoek van de kamer hadden gezeten in stom verdriet. Wij begonnen beiden te snikken, wij kwamen nader tot elkaar en in de donkere nacht bracht Fons mij thuis. Wij namen afscheid voor onbepaalden tijd, wij zouden in afwezigheid ons-zelve beproeven. Er volgden zonderlinge dagen waarvan ik mij weinig herinneren kan. Toen kwam hij den 17den 's avonds, mijn liefste. Het was een soortgelijke avond als de tweede na onze verloving, gelukkig eindigde hij in grootere teederheid. Ik zag echter door die voortdurende pijnlijkheid dat er iets gebeuren moest, dat er eene beslissing komen moest, dat wij zóó niet verder konden leven, dat wij niets waren vooruitgegaan sedert 6 Dec. en dat ook onze scheiding geen ander resultaat gehad had dan Fons oneindig droeviger en afgematter te doen worden. Ik besloot dat er een einde aan moest komen. Woensdag 20 Maart ging ik naar den Haag, naar Cile, en den volgenden morgen om 7 uur waren wij op weg naar Münster. Wij kwamen om half 2 aan, Ciletje liep in groote agitatie door Münster's straten en kerken, ik ging naar binnen en ik – – – overwon. Ik vond eerst Papa alleen, toen kwam Mama, zij omhelsde mij en was vreeselijk aangedaan en wij praatten dadelijk betrekkelijk vertrouwelijk, en alles ging veel beter dan ik dacht. Ik zei de ellende van Fons, het hopelooze wachten op hun convent, ons onwrikbare besluit om te trouwen ook zonder dat, zoodat hun weigering alleen verwijdering tusschen hen en hun zoon kon geven en niet verbreking van onze belofte aan elkaar, ik zei dat ik alleen hem redden kon van zijn bestaan hier omdat ik geld had – een vrome leugen, want mijn geld is alleen de energie om het te verdienen, maar dat is dan ook synoniem – dat de doctoren bezwaar zagen in zijn toestand als hij niet vrij werd van zijn leeraarschap, en volkomen openhartig zei ik hun protestant te zijn en nooit te zullen veranderen, maar Fons geheel vrij te laten en daarvoor niets anders vragende dan vrijheid voor mij en voor de kinderen. Er werden tal van bezwaren te berde gebracht, vooral door Papa, zij mochten als Katholieken hun toestemming niet geven enz. enz. maar ik hield voet bij stuk en ziende mijn onverzettelijkheid, mijn vast voornemen om dan desnoods buiten hen om Fons aan mij te verbinden, gaven zij toe.

Boeit het je? Het geeft wel een goeden kijk op het geval, vind je niet? Je te dis bonne nuit, Matthijs chéri.

Thea

Verblijfplaats: Amsterdam, Bijzondere Collecties UvA